heb het waarlyk drok; toch kan ik op het oogenblik niets uitvoeren, omdat byna niemand hier zyn pligt doet, noch de resident, noch de controleur, noch de kommies, noch de landheeren, noch de inl. hoofden. Het is hier een verwarde boel, de geringste opgave of inlichting kan ik niet krygen, ik moet op alles wachten. Als dat zoo voortgaat zal ik myn verslag niet afkrygen vóór ons aanteekenen, maar ik zal het dan ook den Resident ronduit vertellen dat het niet aan my ligt.
Gy schryft: ‘ik heb er geen idee op dat er van de familie overkomt.’ Als dat zoo is zal ik er my niet verdrietig om maken en er my niet ongelukkig om gevoelen, maar dit belet niet dat ik het zeer onhartelyk vinden zoude. Ik heb nog niet aan van der Hucht geschreven. Ik zie er zeer tegen op. Alle hartelykheid van mynen kant zoude op het oogenblik direct huichelary zyn. Ik ben verontwaardigd als ik aan hem denk.
Ik kan u niet beschryven hoe ik er naar verlang u weder te zien, schoon het my even als u hindert dat ik slechts zoo kort op Tjanjor zal kunnen blyven. Hoe nader men aan 't doel komt hoe verdrietiger elk uitstel is. Als wy aangeteekend zyn zal ik trachten te bewerken dat er twee geboden op één dag worden gelezen, want ik ben heel ongeduldig lieve beste Everdine. En