Brieven. Deel 2. Vervolg eerste periode 1846-1859
(1891)– Multatuli– Auteursrecht onbekend
[pagina 58]
| |
Die van van Deventer zend ik u ingesloten. Gy zult uit den inhoud zien dat die benoeming voor Padang (op zyn best genomen) nog lang duren kan, maar tevens dat de heer Pahud (directeur van Producten) my wel wil helpen. De heer Launy die volgens dien brief ongesteld is, is directeur van Middelen en Domeinen, en beide zyn leden van den raad van financiën. De president is de heer Ruloffs, die my altyd genegen was. Als nu die benoeming voor Padang niet geschiedt, of als de keus op een ander valt, houd ik my toch verzekerd dat de Raad van Financien wel by eerstkomende gelegenheid voor my zorgen zal. Wees dus maar heel gerust myne lieve. De hoofdzaak is ons huwelyk en dat gaat spoedig door, het overige is bywerk. Met genoegen zie ik dat gy toch aan van der Hucht geschreven hebt. Bekommer u daar nu verder maar niet om, hoe het loopt wy zullen ons weten te helpen. Ik heb deze maand aan van der Hucht te betalen f 400 koper. Ik zal het op zyn tyd volgens myne afspraak kunnen zenden en nu zoude het my eigenlyk spyten, als hy dacht dat ik die schuld met uw geld betaalde. Daarom hoop ik het hem te zenden voor hy aan uw verzoek gevolg heeft gegeven. Ik ben zeer benieuwd naar het antwoord op | |
[pagina 59]
| |
uwe mededeeling aan de familie. Wilt ge my goed vertellen wat men u schryft? Gy zult uit myn vorigen gezien hebben dat het my zeer goed bekend was dat wy aan de weeskamer moeten schryven. Ik hoop aanst. maandag antwoord van den heer Rutering te hebben en tevens uw geboorteacte te ontvangen, dan zal die zaak heel spoedig afloopen. Ei, ei, mag ik met u tevreden zyn? Dat is het woord niet, lieve Everdine. Ik ben innig gelukkig. Ook ik zie de toekomst zoo vertrouwend te gemoet. Met Gods zegen kan er niets aan ons geluk ontbreken. Ik weet dat gy my lief hebt, en hoe groot myne liefde voor u is kan ik u niet uitdrukken. Weet gy wel dat wy in eene benydenswaardige positie zyn? Ook ik zoude met geen persoon willen ruilen. Eenige jaren geleden was ik waarlyk in moeyelyke omstandigheden. Nu heeft God alles boven bidden en denken, wèl gemaakt. Misschien is het ons voordeel wel dat er in de vervulling dier betrekking op Padang eene vertraging plaats vindt, daar misschien de Gouv. Gen. over eenigen tyd beter aan eene voordragt ten mynen gunste zal gevolg geven dan nu dadelyk, omdat Z.E. misschien denken zal dat ik nu myne zonden nog niet genoeg geëxpieerd heb. | |
[pagina 60]
| |
Nog altyd weet ik niet waar wy zullen intrekken. Beschouw dit echter niet alsof wy niet teregt zouden komen. Het is eer een embarras de choix. Permentier heeft ons direct geinviteerd, en ik geloof nog altyd dat de resident dit doen zal. Buiten die twee gelegenheden zouden wy in het huis kunnen trekken dat nu voor Phitsinger gebouwd wordt. Dit laatste was preferabel aan den eenen kant, omdat we alsdan vry en alleen zouden zyn, maar aan den anderen kant moeten wy dan uitgaven doen voor meubels enz. Die uitgaven zouden my niet afschrikken als ik hier myne standplaats had, maar om voor korten tyd ons interigten is immers onaangenaam. Ja myn beste, ik kyk heel vriendelyk en niet strak, want ik heb uwen lieven brief voor my. Gy weet niet hoe beminnelyk gy in uwe brieven zyt, byna zoo beminnelyk als in persoon. Wat is liefde toch wonderlyk, het is een heilig gevoel. Het vooruitzigt, dat gy spoedig by my zult wezen maakt my zoo vrolyk en opgeruimd dat ik alles met genoegen doe. Alles schynt my lief en schoon. Als het mooi weder is, denk ik: ‘wat zullen wy aangenaam wandelen’ en als het regent: wat zullen wy genoegelyk thuis zitten. Neen, ik zal my met niemand brouilleren. Myn geluk maakt my vriendelyk tegen ieder. Binnen | |
[pagina 61]
| |
weinige dagen zal hier iemand trouwen, behoef ik u nog te zeggen dat ik hem benyd? (Dat heet zyn trouwdag, niet zyn meisje.) 7 Maart. Gisteren schreef ik het bovenstaande. Ik heb er eigenlyk niets by te voegen. Den brief van Keuchenius zend ik hier ook in. Er staat niets byzonders in dan dat myne kleederen afzyn, maar ik vind het zoo natuurlyk u de brieven toe te zenden die ik ontvang, opdat gy au courant raakt met myne connexien. Die Keuchenius en de jonge Hoogeveen (beide nog jong) hebben vroeger zooveel deel in myn lot genomen toen het my tegenliep. [Ik weet niet of dit slaat op den tegenwoordige minister van Koloniën of op zyn broeder die later Resident op Java geweest is. Met beiden was Dekker bevriend, en droeg hun achting toe.] Amuseert onze Sophie zich nog al? Ik hoop het. Vindt gy niet dat gy na de mededeeling onzer plannen om spoedig aanteteekenen, nog gerust eenigen tyd by Obdam blyven kunt? Dat certificaat van de weeskamer zal niet lang uitblyven. Hoe is de verhouding tusschen u en mevrouw Obdam? Waarschynlyk zou de omgang op den duur u niet aangenaam zyn; hoe wèl zy is opgevoed (voor Indië) is toch de kloof tusschen in- | |
[pagina 62]
| |
dische en europesche denkbeelden niet weg te nemen. Ja, lieve engel, past het wel dat gy hemden voor my laat maken? Zoude men daarop ook aanmerking maken? Voor ons is het niets, wy zyn immers getrouwd, niet waar? Maar anderen zouden het welligt onkiesch vinden. Antwoord my daarop. Als het zonder aanstoot geschieden kan, zal ik u een model zenden, maar ik wacht eerst uw antwoord. Vraag aan Henriette by gelegenheid De Eerlooze terug, ik wil dien hier door een klerk laten overschryven. Dag lieve beste Everdine! Ik heb u heel lief, myn vrouwtje. Ik verlang zeer naar de post van Maandao. Duizend kussen van Uwen Eduard. |
|