caat ontvangen heb, kom ik den volgenden dag.
Zend my nu maar dadelyk uwe geboorte-acte.
Ik ben heel gezond en opgeruimd. Ons vooruitzigt is al te schoon om verdrietig te zyn. Ik heb heel veel te doen en geen kwartier tyd, maar ik ondervind dat men my nog al op prys stelt, en dat is een genoegelyk gevoel. Ik ben met alle menschen wel. De resident is zelfs hartelyk en zyne vrouw ook. Waar wy zullen intrekken is nog onzeker, maar dat er voor gezorgd zal worden is zeker. Of by den resident, of by Permentier (die ons geinviteerd heeft) of in een nieuw huis dat nog niet af is, maar waar veel haast mede gemaakt wordt. De resident is er zelf naar toe gegaan om de menschen aan te sporen. Wees niet bekommerd, lieve Everdine, gy zult het hier zoo goed hebben als op Poerwakarta mogelyk is. Nu ik weet dat gy hier komt begin ik de plaats lief te vinden; niet zoo groot, maar eigenlyk mooyer dan Tjanjor. De menschen zyn allen onderling onwel, maar voor my is ieder byzonder goed. Ik ben met de goedheid van den resident en zyne vrouw verlegen. Ik mag alles doen behalve met de nieuwe jufvrouw van gezelschap spreken, want ik ben al te ondeugend zegt mevrouw Dikkelman. Men plaagt my met het dreigen dat men rapport aan u zal doen. Men denkt