| |
XXIV.
Buitenzorg, 25 January 1846.
Hoe gelukkig my anders altyd uwe lieve brieven maken, myne lieve beste, moet ik erkennen dat de brief welke ik heden avond ontving my verdrietig maakte. Dit geldt natuurlyk u niet, myn engel, maar ik ben verontwaardigd over de wyze waarop men my behandelt. Eerst scheen men my voor een kind aan te zien en nu misschien voor een deugniet. Toen ik op P.S. was verkeerde men in het idee dat ik om maar by u te blyven myne zaken verwaarloosde. Men heeft nu gezien dat ik zeer goed wist waarop ik wachtte, en nu schynt men u voor my als een doorbrenger te willen waarschuwen. Zeer consequent is men ook niet. Ik herinner my zeer goed dat gy my op Krawang hebt geschreven dat ‘Nicht ook van opinie was dat wy als ik geplaatst was, niet lang moesten wachten.’ Thans ziet men daarin zwarig- | |
| |
heden. Eerst scheelde het weinig' of men jaagde u en de meisjes op eene, myns inziens, zeer hinderlyke wyze het huis uit, en thans zegt men dat het zoo aangenaam wezen zoude als H. en S. vooreerst nog daar bleven. Zekerlyk zoude ik geene schulden hebben als ik minder kiesch was in het gebruiken van middelen om aan geld te komen, en tevens als ik aangaande de verplichting tot hulpbetoon aan eenen naaste dezelfde denkbeelden had als uwe ongeroepen raadgevers. Gy zegt: ‘Nicht meent het goed.’ Ik geloof daar niet veel van. Ik houd niet van die hartelykheid die niets kost. Ik heb eene andere wyze van hartelyk te zyn. Ik heb menigmaal gezegd dat de heer v.d. Hucht niet zoo spoedig in ons engagement had mogen toestemmen maar na zoo onvoorzigtig, zoo dom gehandeld te hebben, is het indigne om nu te trachten u uw vertrouwen op my te benemen. Wat zoude ons lot wezen, lieve beste Everdine, als gy notitie van die fraaye waarschuwingen hadt genomen? Zy toch moeten gelooven dat gy er aan hechten zult, waarom dan die voorzigtigheid niet gebruikt toen het tyd was? Ik houd alles voor een uitvloeisel van commérages waarin onze vrienden Pen en van Heeckeren een groote
rol spelen. Zeg aan wie gy wilt dat als het bezwaren in heeft uw geld uit Holland
| |
| |
te krygen (ik zie die bezwaren niet in) dat men dan goed zoude gedaan hebben u zulks te zeggen. Dan had ik gezorgd geld te hebben. Als ik gewild had konde ik op het oogenblik f 2700 in handen hebben, en daarby kan ik als ik geplaatst ben terstond nog ca. f 1200 krygen. Dit was ruim genoeg geweest om ons interichten etc. Dat men in het huwelyk tredende verkeerd doet van zyn geld te leven, weet ik evengoed als de heer en mevrouw van der Hucht, want waarom wachten wy tot ik geplaatst ben? Juist om van onze maandelyksche inkomsten te kunnen bestaan. Dat wy zuinig moeten wezen weet ik ook, schoon ik hoop dat die zuinigheid zich niet zoover zal behoeven uit te strekken, dat wy iemand een refus zullen laten lyden als wy aan tafel meenen dat hy een stuk vleesch vraagt, noch eene dame in haar kamer door een jongen zullen laten bedienen, Waarlyk, lieve Everdine, ik ben innig verdrietig. Nu men weet dat ik wel degelyk aanspraak op een plaatsing heb, werpt men het op iets anders. Waarom dat punt niet aangeroerd toen ik nog ginder was? Is het niet onedel na my eerst als een landlooper te hebben laten vertrekken, nu my in het dierbaarste wat ik bezit, uw vertrouwen, te willen benadeelen? Ik begryp zeer goed dat niet ieder zich kan voorstellen hoe
| |
| |
prikkelbaar sommige menschen (waaronder ik hoop te behooren) op het punt van eer zyn. Men gevoelt het misschien niet dat het iemand krenkt als men zyn meisje waarschuwt: ‘pas toch vooral op dat hy uw geld niet opmaakt!’ Wat ik u bidden mag, lieve beste Everdine, vertrouw op my. Door dergelyke praatjes heb ik Caroline Versteegh verloren. De oude heer V. kwam op Batavia en ik was zeer driftig tegen hem, zoodat ik zelfs zeide: Loop met je dochter naar de maan, enz. Toen ik wegreed barstte ik in tranen uit, want ik gevoelde dat ik alles bedorven had; maar het was te laat. Ik heb vyf of zes zeer kommervolle jaren doorleefd. Ik ben miskend en bestolen geworden....
[Ik gis dat deze beide woorden doelen op het tekort in de kas te Natal.]
.... ik heb honger geleden....
[Te Padang, gedurende de suspensie.]
.... ik heb moeten vechten om de menschen te dwingen my te groeten....
[Ook dit slaat op Padang. Dekker heeft daar ontelbare malen geduelleerd, om velerlei redenen, meestal daaruit voortvloeiende dat men den generaal beliefde door hem te tergen.]
.... ik heb op het punt gestaan iemand in koelen bloede te vermoorden....
| |
| |
[Namelyk den gouverneur-generaal Michiels die niet alleen den gesuspendeerden controleur van Natal, maar ook vele anderen sarde, en onrechtvaardig en wreed behandelde.]
.... later, om zelf een einde aan myn vreugdeloos leven te maken. (Ik had myne afscheidsbrieven geschreven, maar stuitte op het vaarwel aan myne moeder; dat kon ik niet. Die brieven heb ik nog.) Ik heb schipbreuk geleden....
[Op zyn reis van Batavia naar Sumatra, dus in 1842. Dek had zyn ‘jongen’ met diens vrouw en hun kinderen van Batavia meegenomen; zy waren ook aan boord, en gaarne vertelde Dek, hoe de vrouw, Mina heette ze, toen het schip verging, tot haar man zeide: ‘Eerst je heer, Siddin! red eerst je heer, daarna my en de kinderen!’ Maar voegde hy er dan by: het hoefde niet, ik kon voor mezelf zorgen.]
.... myn huis is verbrand, ik ben 40 dagen krankzinnig eweest, ik heb op het punt gestaan crimineel vervolgd te worden....
[Zie blz. 105 van Deel I.]
(ik kan u nog het briefje laten zien waarby men my waarschuwde, en aanraadde om nog dienzelfden nacht in een praauwtje naar Singapore te vlugten.) Dat alles heb ik ondervonden en zonder hulp, zonder vrienden tot een goed eind gebragt, en nu willen menschen wier pad altyd effen was
| |
| |
de ongeroepene raadgevers spelen, en my in het eenige wat ik bezit benadeelen. Het is waar, ik houd er niet van zoo naauwkeurig op het dagelyksche te letten, ik houd my liever met iets anders bezig, dan het ontginnen van een bouwtheegrond; maar als het moet, kàn ik: dat heb ik getoond.
Ik zeide dat men my trachtte te benadeelen in het eenige wat ik bezit, en dat is de waarheid, myne eer en uwe liefde. Men heeft getracht uw vertrouwen te ondermynen en tevens my te doen voorkomen als iemand die van dat vertrouwen zoude misbruik maken.
En welke waarde kan men daaraan hechten? Tegelykertyd dat men u aanraadt my op de vingers te kyken (want dat is het eigenlyk) geeft men u nog al duidelyk te kennen dat gy op hunne hulp ook niet rekenen moet. Als men dan zooveel belang stelde in uw geluk, moest men niet zoo geheel de handen van u aftrekken. Ieder weet dat wy zoo gaarne zouden willen trouwen, zoodra ik geplaatst ben. Niets was dus natuurlyker dan dat men als het noodig was ons daarin te gemoet kwam. Het zoude den heer van der Hucht weinig deeren of hy u wat geld gaf. Hy weet immers dat het terug zal en kan worden gegeven. Als wy geld noodig hebben ware
| |
| |
natuurlyk de heer van der Hucht de naaste geweest om te vragen. Wy zullen ons zeer goed zonder dat weten te helpen. Ik bedank voor alle raadgevingen en alle hulp, onder opmerking dat het altyd gek staat als men iemand zyne hulp weigert, voor dat dezelve gevraagd is.
Lieve beste Everdine ik heb u zoo hartelyk lief, schryf myne onaangename stemming daaraan toe dat ik het my zoo aantrek als iemand my in die liefde tracht te dwarsboomen. Bewaar my toch om godswil uw vertrouwen. Gy weet niet hoe angstig my uw brief gemaakt heeft. Een oogenblik van twyfel en ons geluk ware voor altyd weg.
Op Bolang meende ik dat gy niets bezat, Eigenlyk ware dit ook beter. Wy zouden ons zeer goed geholpen hebben. Ik had clan hulp van myn vader ingeroepen. Dit behoeft nu echter niet. Verzoek aan den heer van der Hucht u behulpzaam te zyn in het ontvangen van uw geld, en sta er op dat ZEd. het spoedig doet, anders zullen wy het zelf doen. Wat aangaat het punt van huwelyk (terstond na eene plaatsing) dat zullen wy zelf beoordeelen, en als wy het goedvinden zal het geschieden met of zonder goedkeuring uwer zeer hartelyke familie. Het spreekt vanzelf dat ik niet op P.S. terug kom. Ik heb een brief van Goetzee
| |
| |
gekregen die ziek is en my vraagt by hem te komen. Ik zal natuurlyk gaan, doch wacht hier nog eerst nadere tyding van u. Groet Henriette en Sophie heel hartelyk van my. Ik ben te boos om meer te schryven. Vertrouw er op dat ik u innig liefheb, teveel om door eenigen overylden stap uw geluk in de waagschaal te stellen.
Vaarwel lieve beste Everdine.
Ed.
Laat, als gy goedvindt, dezen brief aan de meisjes lezen (ik bedoel ònze meisjes). Ik kan het denkbeeld niet verdragen dat zy misschien ook denken zouden dat men u teregt voor my gewaarschuwd heeft, foei!
In de broodtrommel is een fleschje met inkt. Ik heb een brief van Cateau ontvangen welke ik hier insluit. Heden ontving ik een lateren brief van haren vader, waarin hy my vraagt hem aan eenige betrekking te helpen. Misschien zal het gelukken. Ik zal myn best doen, Ook heb ik brieven van Krawang. De ass. resid. verzoekt my terug te komen, maar waarschynlyk zal ik niet kunnen daar ik op Batavia nog al een en ander te verrigten heb. Omtrent het terstond medegaan van H. en S. als wy gehuwd zyn, ik vind dit hangt van de meisjes en ons af, en niet van de opinie van menschen die diezelfde meisjes nog zoo kort
| |
| |
geleden als weeskinderen naar Holland wilden zenden. Gy hebt gezien, lieve Everdine, dat ik er prys op stel onaangenaamheden te vermyden, maar laat men niet denken dat ik er bang voor ben. Als het wezen moet zal ik my laten gelden, zoowel waar het u en my als onze zusters aangaat. Ik krenk of beleedig niemand, maar dat men dan ook my met rust late. Laat u deze brief niet al te erg bedroeven, lieve Eefje, gy zoudt immers niet willen dat ik een kind was, herhaal het my toch telkens weder dat gy my altyd vertrouwen zult.
De weigering van dat meisje...
[Cateau].
... om hulp aan te nemen is zeer edel. Eerst was ik van plan, daar nog eens op aan te dringen. Goetzee schryft my dat er kamers by Faes gereed waren. Na uwen brief van heden zie ik echter dat wy niet in eene positie zyn om anderen te helpen. Dit komt nu nog al gelukkig. Ik schryf morgen die kamers in het logement af. Als ik op Batavia kom ga ik by den heer Fransen logeren, die my geïnviteerd heeft.
Elk oogenblik komt my die brief van u weder in de gedachten. Men spreekt van zuinigheid. Voor my zelven ben ik altyd zuinig geweest, voor anderen nooit! Maar sedert ik op Bolang ben ge- | |
| |
weest heb ik er zeer naauwkeurig op gelet, en nu nog. Dacht men waarlyk dat ik zoo dom of zoo slecht was om u door verregaande ligtzinnigheid in het ongeluk te storten? Ik ben nooit zoo ligtzinnig geweest als de heer van der Hucht op 26sten September!
[Toen hy zonder Dekker genoegzaam te kennen, en behoorlyk informaties omtrent hem te hebben genomen zyn toestemming gaf tot diens engagement met zyn pupil Everdine.]
|
|