Brieven. Deel 2. Vervolg eerste periode 1846-1859
(1891)– Multatuli– Auteursrecht onbekend
[pagina 10]
| |
had pas tot Crone gezegd dat ik zoo gaarne zoude hooren hoe het met u was en zie daar kwam de koelie aan. Ik ben zeer met u begaan, lieve engel, gy schryft telkens dat gy u goed hoopt te houden en raadt my zulks ook aan, daaruit alleen blykt reeds dat het ons beide moeyelyk valt. Ik ben sedert myn vertrek nog niet zonder hoofdpyn geweest, overigens ben ik zeer bedaard, hoewel ik my nog altyd zeer verdrietig gevoel. Vandaag trof my het denkbeeld zoo dat wy heden acht dagen geleden 's morgens by elkander zaten in de kamer van de jufvrouw, toen wy die preek van van der Palm lazen. Hoe weinig gedachten hadden wy er toen op dat wy zoo spoedig gescheiden zouden worden, en waarom toch? Wy hinderden immers niemand en genoten ons geluk zonder daardoor aan anderen onaangenaamheden te veroorzaken. Toen ik hier naar toe reed dacht ik gedurig of ik niet had kunnen blyven, maar alles wel overwogen moest ik gaan. Zonder nu de vervelende oorzaken die tot myn vertrek aanleiding gaven nategaan is het toch zeker dat er sommige waren voor wie myne tegenwoordigheid niet heel aangenaam scheen te zyn, en mogt ik in dat geval blyven? Mogt ik my opdringen? Geloof, lieve Everdine, dat het my moeite kosten zoude, als ik nog lang op eene | |
[pagina 11]
| |
aanstelling wachten moest, zoolang van Parakan Salak weg te blyven, maar ik geloof waarlyk niet dat ik daar zal kunnen terugkeeren. Ik begryp Willem van der Hucht niet. Zoo menigmaal heeft hy my te kennen gegeven dat hy my gaarne by zich had, in eenige brieven die ik van hem had ontvangen noodigde hy my zoo dringend uit om toch te komen en Parakan Salak als myn tehuis te beschouwen. Hoe konde ik denken dat hy my zoo flaauw zou laten heengaan. Toen ik naar van der Hucht ging had ik nog hoop dat hy my engageren zoude te blyven, en in dat geval zoude ik veel over het hoofd hebben gezien, maar zoo als het nu ging weet ik niet wat ik er van denken moet. Ik was wel van plan om toch binnen eenigen tyd naar Batavia te gaan, maar niet op die wyze, en dan had ik toch terug kunnen komen. Ik weet nog niet zeker of ik hier zal blyven of naar Batavia gaan. Er is eene vacature te wachten van 1e kommies by de Directie der Kultures. Ik zal er om vragen, doch slechts zeer flaauw, want ik wil niet bidden om iets wat my toekomt. Ik verzeker u dat ik, wanneer het niet was om spoedig te kunnen trouwen, om niets vragen zoude. Maar nu, myne lieve, zal ik doen wat ik kan. De koelie heeft my geen stang gebragt, of | |
[pagina 12]
| |
schoon er op den brief stond: met een pakje. Tot nog toe heb ik niet zooveel aan u kunnen schryven als ik wel wilde, omdat ik myn eigen baas niet ben. Daar ik nu by Crone logeer, moet ik er my wel in schikken er naar te luisteren als hy my met zyne onbeduidende gesprekken verveelt. De menschen begrypen niet hoe onaangenaam het is zooveel nonsense aan te hooren als men andere dingen in het hoofd heeft. Heden (Zondag) ben ik geen oogenblik van hem ontslagen geweest en van avond was het hombre. Daarby heb ik nog altyd hoofdpyn, en ik heb my nog tot schryven gezet omdat de koelie morgen ochtend vertrekt, en ik dus een brief aan u wilde medegeven. Nu ga ik echter slapen, myne lieve, na u nog eerst gezegd te hebben dat ik u innig, innig liefheb, en onophoudelyk aan u denk. Vertrouw daar vast op myne beste lieve Everdine. Ik heb nog geene koelies kunnen krygen om myn goed te laten halen; ik wil trachten morgen. Maar de Ass. Res. zegt dat hy wel koelies kan geven om goed te brengen maar niet om te halen, hoe kinderachtig! Ik ben natuurlyk om myn goed verlegen, want ik had slechts weinig medegenomen. Crone is goed en vriendelyk, maar ik verveel my doodelyk in zyne discoursen. Bovendien | |
[pagina 13]
| |
houd ik niet van Buitenzorg. Goeden nacht, Eefje! 19 January. De koelie staat te wachten. Echter niet op my, maar op spykertjes welke van der Hucht aan Crone verzocht heeft. Het is nog vroeg in den morgen, maar ik moet den brief aan u afmaken, omdat ik straks ½ 8 naar den Inspecteur van Ruttuns moet gaan, by wien ik belet heb verzocht. Ik hoop als ik terug kom aan u te gaan zitten schryven daar Crone heden naar het kantoor gaat. God geve dat ik u spoedig goede tyding kunne mededeelen. Ik heb op het oogenblik geen hoofdpyn. Vaarwel lieve engel, ik heb u hartelyk lief. Denk veel aan my. Groet ieder. Ik houd geen rancune. Uw Eduard. |
|