Brieven. Deel 2. Vervolg eerste periode 1846-1859
(1891)– Multatuli– Auteursrecht onbekend
[pagina 8]
| |
maar ik konde den koelie met het paard niet eerder terugzenden, omdat ik geloofde dat het beter was hetzelve den dag van gisteren te laten, uitrusten. Bedank toch de lieve Mevrouw Holle heel vriendelyk, en zeg dat ik het paard gemenageerd heb, zoodat ik eerst vry laat (eergister avond) hier ben aangekomen. Ik stapte in het logement af en liet den jongen naar den heer Crone gaan, waarop ik ten antwoord kreeg dat ZEd. naar Batavia wras; ik moest dus wel in het logement blyven. Gisteren avond hoorde ik echter dat Crone wel degelyk tehuis was, en heden morgen vroeg is hy by my geweest en heeft my dadelyk te logeren gevraagd, hetwelk ik om onkosten te vermyden heb aangenomen. De gouverneur en de algem. secretaris zyn beide op reis. Men denke dus niet dat myne reis naar Buitenzorg heeft plaats gehad omdat ik een dier heeren spreken wilde. Uw briefje dat gy my hebt nagezonden ontving ik op Tjitjoeroek. Het deed my regt goed, lieve engel, ik had wel eenige opbeuring noodig, want ik was zeer ontstemd. Ik was innig bedroefd, en ben nog even van plan geweest om terug te keeren en u te vragen of gy met my wildet medegaan. Het is goed dat ik dit heb laten varen, want dit zoude op het oogenblik een excentriek | |
[pagina 9]
| |
stuk zyn. Ik ben nog altyd verdrietig, zooals gy wel kunt nagaan en het is waarlyk niet goed van my, want al is het op het oogenblik onaangenaam, de toekomst kan niemand ons ontnemen. Ik ben niet regt wel, maar wat my scheelt weet ik zelf niet. Ik geloof overspanning. Ik zal spoedig weder schryven, en meer. Ik verzoek u ernstig my niets te verbergen als men u iets onaangenaams mogt aandoen, of aan Henriette en Sophie. Als dit gebeurt moeten er maatregelen genomen worden. Verhaal my alles, en vrees niet voor onberaden stappen; gy hebt gezien dat ik my wel kan inhouden. In weerwil myner verdrietige stemming ben ik toch gelukkig in de overtuiging uwer liefde. Wees niet stug jegens van Heeckeren. Het zoude my grieven als men dacht, dat ik u tegen hem had opgezet. Ik ben een beetje koortsachtig zooals gy aan myn schrift zult kunnen zien, en daarom schryf ik heden weinig. Vaarwel myne Everdine, vertrouw er vast op dat ik u innig liefheb, en troost u met onze toekomst. Uw Eduard. |
|