sius die by my zat byna niets gehoord. De dokter wachtte op antwoord, en zoudt gy het gelooven dat ik de gekheid had van een gezicht te zetten alsof ik my bedacht: ‘Myn meisje... myn meisje ... ja... dat weet ik waarlyk niet... ik geloof ... neen, toch niet... ik weet het niet!’ En toen liep ik heen. Zy keken my allen aan, en dachten zeker dat ik gek was. Ik amuseer my dikwyls door alles juist anders te zeggen dan ik meen, ik heb nog dienzelfden avond beweerd dat liefde zotterny was. Lieve hemel, dan ben ik wel heel zot, want ik heb u met myn geheele hart lief, myne Everdine.
18 November. Cateau heeft niet met den resident kunnen vertrekken, waarschynlyk gaat zy over eenige dagen met eene andere gelegenheid, daar haar vader een huisje op Batavia huren zal en haar daar dan zal trachten te ontvangen. Zy is zeer ongelukkig en tot overmaat van ramp heeft men zyn best gedaan haar haren goeden naam te ontnemen, hetgeen schandelyk is. Ik ken haar geheel en al, ik weet geloof ik alles wat er in haar omgaat, en ik heb haar zeer naauwkeurig geobserveerd. Zy is in het geheel niet fyn, maar zy is wel braaf, ik ben hiervan vast overtuigd, maar toch, het was nooit gezelschap voor u.
19 November. Myn papier is geheel op. De