het, of gy het wel meendet? Gy bemint my immers wel genoeg om my te helpen in het bestryden van wat niet goed is, en zoudt gy my die hulp kunnen geven als ik u onkundig liet van hetgeen er te bestryden valt? Neen myne lieve, ik weet dat gy hoewel gy u daarover verdrietig maakt dat ik zoovele fouten heb, dezelve toch liever weet, dan dat ik dezelve verberg.
‘Ik zoude wenschen dat gy alwetend waart’ schryft gy. Lieve Everdine, dat jok je! Hoe vindt ge die brusquerie? Het is al te onbeschaamd van my dat ik eene dame, want al zyt ge myn meisje, gy behoudt toch altyd de onschendbare positie waarop onze zeden uw geslacht plaatsen, dat ik eene dame zoo durf toespreken, en nog eens: lieve Everdine, dat jok je!
Dit heeft de schyn van scherts, maar nog eens ernstig gesproken: ik schat niemand boven u. Ik doe dit en uit liefde en uit pligtbesef omdat ik aan u verbonden ben. Ik zoude derhalve geneigd wezen om u van myne regel uittezonderen, als er eene uitzondering mogelyk was. Ik beweer dat van alle menschelyke harten geen hart schooner, reiner is dan van een meisje als gy, dat geloof ik opregt, ik weet het zeker. Maar toch...
Maar toch, rein is niemand. Dat is niet galant, maar het is beter dan dit, het is waar. Christus