is zoo, ook ik kan my niet voorstellen dat onze toekomst teleurstelling wezen zal. Lieve, lieve Everdine, wat zullen wy gelukkig zyn!
Weet gy wel dat wy heel anders beminnen dan anderen. Vindt ge ook niet? Ik ten minste kan my niet verbeelden dat die honderde menschen die er dagelyksch trouwen, zóó zyn als wy. Elk ander meisje zou my te flaauw wezen, en ik zoude ook wel eens willen zien dat gy iemand vondt die u zoo innig lief had als ik. En dat alles door die kennismaking met Van Heyst. Maar ik zoude daar alweder myne arme Cateau vergeten.
De brief welke gy het voorlaatst ontvingt, eindigde daarmede dat ik zeide: Ik geloof dat zy myn hulp inroept. Ik ontving dien morgen een briefje waarin zy my om papier vraagde: want, stond er, ik moet myn vader schryven dat myn vertrek van hier op den 20sten bepaald is.’
Woensdag. Ik heb het zoo drok gehad 's morgens en 's avonds, heden is postdag. Ik haast my een beetje, anders blyft de brief liggen. Zy had clan ongenoegen gehad met mevrouw P. die haar op eene zeer harde, onkiesche manier gezegd had, dat zy maken moest dat zy weg kwam. Nu wist zy niet waar ze heen moest. Haar vader was op Batavia, doch had geschreven dat hy haar niet