Brieven. Deel 1. Eerste periode tot 1846
(1891)– Multatuli– Auteursrecht onbekend26 October. Zondagavond.Heden heeft het eens niet geregend. Ik heb van middag met dat meisje gewandeld en ik | |
[pagina 171]
| |
wenschte dat ik u ons gesprek letterlyk konde mededeelen of liever, dat gy ons hadt kunnen beluisteren. Zy is zeer vertrouwelyk met my en heeft my door eenige naïve confidences waarlyk ingenomen. De hoofdzaak komt hierop neder dat ik haar zeide: ‘ik houd veel van je, ik vind je een lieve meid maar bovendien het gaat u niet goed en dat is op zichzelve een attrayante omstandigheid. Verbeeld u echter niet, dat ik op u verliefd ben, enz. enz.’ Vindt gy dat niet een alleraardigste conversatie? Ik heb haar ten slotte nog eens herhaald dat ik haar lot ter harte neem en het betreur, dat ik zoo weinig magt of vermogen heb. Ik ben zeer nieuwsgierig naar uw gevoelen omtrent de rencontre welke ik u reeds in vorige brieven mededeelde. |
|