Brieven. Deel 1. Eerste periode tot 1846
(1891)– Multatuli– Auteursrecht onbekend25 October.Gy zult wel zeggen, dat het niet heel aardig van my is, gisteren een brief aan u begonnen te hebben en daarin niet meer te schryven dan alleen, dat ik verdrietig ben; ik had er behoefte aan, myne onaangename stemming lucht te geven. Hier is niemand met wien ik over zóo iets zoude kunnen spreken. Het is hier een vervelend leven. De resident is een goed mensch et voilà tout dit. Hy en zyne vrouw zouden ternaauwernood geschikt | |
[pagina 170]
| |
zyn om de eer van een onderofficiers-huishouden op te houden; daarby zyn zy beiden doof en zoo onbegrypelyk, dat men de eenvoudigste zaak 3 keer moet herhalen en uitleggen eer het hun verstand bereikt. Conversatie heb ik nagenoeg niet. De doctor is my te ruw, by den kommies en diens vrouw kom ik nogal. Die menschen zyn (of schynen) nog het beste van de plaats te zyn, daar is ten minste gesprek, al is het dan niet zeer fyn. Het aanhoudend slechte weder maakt, dat wy zeer zelden kunnen wandelen en de wegen zyn zoo slecht, dat men ook na den regen nog een geruimen tyd in huis moet blyven. Met Cateau spreek ik nog al gaarne - wy zyn vry familiar - het meisje bevalt my tamelyk, doch mist ook den fynen toon. Maar lieve Hemel is dat hier ook een plaats! De Hertog de Richelieu ware hier een boer geworden. Tot myn schrik heb ik gehoord, dat de Ass-Resident van plan is prolongatie aan te vragen van myn verblyf hier. Maar beste meid, als dat mogt doorgaan dan kom ik toch met N.-Jaar of daarna, eerst op Parakan Salak; - wil men my hier terug hebben dan kunnen zy my van daar laten wederkeeren. |
|