Brieven. Deel 1. Eerste periode tot 1846
(1891)– Multatuli– Auteursrecht onbekend21 October.Ik bereken dat gy dezen brief stellig vóor 27 October ontvangt en maak daarom de volgende afspraak; laat Johan, dien ik een allerliefsten jongen vind, u 's avonds van dien dag precies te 8 uur een zoen geven en verbeeld u, dat ik het ben, dan zal ik op hetzelfde oogenblik aan Jufvrouw Teunizz..... Foei, ik zeg het maar om u te plagen, ik ben niet met haar op dien voet. Ik heb innig medelyden met het arme verlaten meisje. Ik begin haar hoe langer hoe leelyker te vinden en wenschte toch zoo gaarne haar te kunnen helpen. Er ontbreekt veel aan hare opvoeding en dit is een ongeluk te meer. Ik hoop dat gy my breedvoerig zult schryven wat gy van eene dergelyke positie denkt; waar moet zy heen, tot wien moet zy zich wenden? Een meisje is zoo beperkt in de middelen | |
[pagina 167]
| |
die zy, behoudens haar fatsoen mag aanwenden. Ik ben weinig met haar in aanraking geweest sedert ik u het eerste over haar schreef - het slechte weer verbiedt alle wandeling - ik ben echter verlangend haar alleen te spreken ten einde te weten te komen of zy ook eenig vooruitzicht heeft. |
|