| |
IV.
Poerwakarta, 14 October 1845.
Daar ik den geheelen dag vry yverig gewerkt heb, myn aanstaand bruidje, mag ik wel eenige uitspanning nemen en welke uitspanning is grooter dan aan u te schryven? Bovendien heb ik u in mynen vorigen van 4 à 10 October bedreigd met een' anderen brief welke dat geschryf drie dagen later volgen zoude; zoodat in dit geval, verpligting en genoegen te zamen gaan. Ik ben verwaand genoeg om te gelooven, dat gy een beetje verdrietig waart, dat ik u eerst van Buitenzorg en
| |
| |
met een klein briefje afscheepte, waarin ik eigenlyk niets schreef dan ‘dan dat ik schryven zoude,’ en daarom lieve Everdine, had ik er veel voor gegeven, u te zien op het oogenblik toen men u dat vry dikke pakje bragt. Toen men my uwen brief van 2 en 4 October gaf, moet ik een vreemd geluid gemaakt hebben, want het geheele personeel der Krawangsche bureaucratie keek in eens op en zag my aan, hetgeen ik beantwoordde met een gezigt, dat ‘Loop naar den Duivek’ uitdrukte. De klerk, die my eenige opgaven doen moest, stelde ik uit tot morgen, - een oogenblik te voren pluisde ik over een paar pond kaneel en toen gaf ik voor het product van een geheel jaar geen oortje meer, - zoodat ik u in het belang van den dienst verzoek my nooit meer te schryven, daar myne werkzaamheden er onder lyden zouden..... Foei .... schryf toch veel, myn beste, ik ben zoo gelukkig met uwe lieve hartelyke brieven. Aardig is het, dat in uw schryven en in het myne nagenoeg dezelfde expressie voorkomt, dat wy namelyk elkanders brieven van buiten kennen. Hier is het niet ‘les esprits’ maar ‘les coeurs se rencontrent.’
Als gy my een genoegen wilt doen, schryf dan niet juist op het oogenblik als er gelegenheid ter verzending is; ik heb zoo gaarne een blaadje
| |
| |
van diversen datum met de invallende gedachten van onderscheidene oogenblikken. Bekommer er u volstrekt niet over dat alles dan verward dooréénstaat, voor niemand immers behoeft gy u minder daaromtrent in acht te nemen dan voor my, - schryf desnoods zóó dat een ander zeggen zoude: ‘Welk een zotte brief, zonder zamenhang!’
Myn brief van 10 Oct. is immers ook zoo, gy ziet dus, dat ik ook op geen verband let. De reden van dit verzoek is, dat ik dan juist weet, in welke stemming gy sedert de laatste tyding geweest zyt. Men kan op het laatste oogenblik, eenen brief schryvende, wèl een voorval van acht dagen geleden mededeelen, maar men kan den indruk, dien dat op zich maakte, niet zóó wedergeven als wanneer men terstond geschreven had. Beschouw dit toch niet als eene aanmerking, lieve, beste Eefje, op uwe brieven, die allerliefst zyn, het strekke u veeleer ten bewyze hoe ik prys stel op de kennis van alles wat er in uw hart omgaat. Als men altyd in de gelegenheid was om aandoeningen en gedachten terstond op te schryven, zoude men daardoor genoodzaakt zyn zich zelven van naderby en nauwlettender te beschouwen dan als men eene impressie ongenoteerd laat voorbygaan. Als gy een voorwerp, dat gy honderdmaal gezien hebt, wilt uitteekenen,
| |
| |
zult gy er vormen aan ontdekken, die u vroeger nooit in het oog zyn gevallen maar waarop gy eerst gedwongen zyt te letten als gy die vormen in teekening wilt brengen. Neem hier eens de proef van en wat ik u bidden mag, lieve Everdine, myne Everdine wees toch geheel opregt, - schryf my alles wat gy denkt, wenscht en gevoelt, - ik heb daar immers regt op, myn Engel, gy behoort my toe zooals ik u toebehoor, - en dat wil immers meer zeggen dan te zamen te wonen, te eten en elkanders naam te dragen, - dat beduidt immers, dat wy in den geest met elkander leven. - Denk ook vooral niet, dat ik u opregtheid verzoek alsof ik dacht, dat gy onopregt waart, ik bedoel slechts dat gy niet het een of ander achterhoudt, alsof het niet paste my zulks mede te deelen. Ik vind over het geheel, dat men gewoonlyk vóor het huwelyk te veel gegêneerd is en ik geloof, dat vele jongelieden zich op een soort van afstand houden om de schandelyke gedachte: ‘Laat ik niet te vertrouwelyk zyn, want .... het mogt eens afraken!’ Dit geldt u niet, myn lieve; - gy zyt zoo hartelyk als ik hopen durfde, maar ik werd daar wat bitter, omdat ik aan vorige dagen dacht, toen men my met zulk een reserve liefhad, my die altyd zonder reserve bemin. Vindt gy ook niet, dat wy na het
| |
| |
prevelen van eenige woorden uit het burgerstandboek, daarom elkander niet nader zyn dan nu? Geloof ik niet even heilig dat gy de myne zyt, als wanneer een, ons onbekend, ons onverschillig ambtenaar onze namen had opgeschreven en gezegd had: ‘gaat, gy zyt getrouwd!’ Moeten wy eerst als in eene handelszaak, onzen naam geteekend hebben voor wy elkander vertrouwen mogen? Ik beschouw u, van den 18en Augustus af, als iemand, waarop ik regt heb en die hetzelfde regt op my heeft, - ik acht een kus meer dan een zegel en ik beklaag hen, die eene legalisatie in het publiek noodig hebben, voor zy elkander durven toebehooren. Onze omstandigheden zyn gelukkig niet van dien aard, dat wy tot buitengewone stappen ooit zouden behoeven overtegaan, - de welwillendheid der familie en uwe onafhankelyke positie laten den gewonen loop van zaken toe, maar gesteld eens, men werkte ons tegen of men maakte u het leven bitter, dan zoude ik op P.S. komen en u als myn meisje, myne bruid, myne vrouw, noem het zooals gy wilt, maar in elk geval als de myne, medenemen, zonder op eenige formaliteit te wachten. En gy, Everdine, zoudt gy in zulk een geval dat willen? Ik geloof het, - gy zoudt op myne liefde vertrouwen, niet waar, gy zoudt u daaraan geheel
| |
| |
overgeven? O, het behoeft niet, ons aantekanten tegen de aangenomen wetten, maar in zekeren zin zoude die positie ons nog gelukkiger maken dan een huwelyk. Dan zoude elk liefdeblyk van weêrszyden na jaren nog ontvangen worden als een geschenk van waarde, waarmede men gelukkig, waarop men trotsch is, zonder de liefde doodende gedachte die zoovele huwelyken vergiftigt: ‘Het kan niet anders, wy moeten wel, want wy zyn getrouwd!’
In weerwil van mynen tegenzin in den dwang om elkander lief te hebben, wilde ik toch maar, dat wy zoover waren, dat ons die dwang werd opgelegd. Gy zult my van ongeduld beschuldigen, maar waarlyk ik kan haast dat oogenblik niet bedaard afwachten. Ik ben brandend nieuwsgierig naar uw antwoord op myn voorstel in den vorigen brief en reken uit of gy denzelven op het oogenblik al kunt ontvangen hebben. Ik geloof het wèl, doch vergeet niet my te melden, wanneer gy denzelven ontvangen hebt, opdat ik in het vervolg wete, hoeveel posttyd er tusschen ons ligt. Uwen brief van 4 October heb ik, geloof ik, den 8sten eerst gekregen.
Gy schryft, dat gy tusschenbeide u beangst maakt of gy my wel zoo gelukkig kunt maken als, enz. O, myne lieve, hoe genoegelyk is het
| |
| |
my u daaromtrent te mogen geruststellen, en toch heb ik omtrent u menigmaal hetzelfde gevoel van twyfel. Dat gy my gelukkig maken zult, betwyfel ik niet, maar of gy door my gelukkig zult wezen, baart my nu en dan zorg. Maar waartoe deze angst van wêerkanten, eene bekommering, die van wederzydsche liefde getuigt. Neen, myn beste, laat ons gerust wezen, wy zullen beiden gelukkig zyn, want beiden zullen wy vinden, wat wy verlangen, liefde! het overige is niets waard. Ik droom den ganschen dag van de toekomst en verdiep my in de kleinste byzonderheden; ik ben als te huis in hetgeen nog niet bestaat en gevoel my vreemd in de ruimte, die er tusschen nu en dan inligt. Is u dit ook zóó? Is het u ook, alsof ik u 's avonds in slaap en 's morgens wakker moest kussen?
Over het lezen der mystères van Sue heb ik andere begrippen dan gy weet. Gy hebt my tegen de lectuur daarvan hooren yveren en ik deed dit in gemoede en toch wenschte ik, dat gy het lezen zoudt. Ik zoude het myne dochter geven (niet al te jong, natuurlyk) en ik zoude het de dochter van myn buurman afraden. Het is, lieve Everdine, omdat gy myne vrouw worden zult en daarom anders, sterker zult wezen dan de vrouw van anderen. Aan niemand dan aan u, myn bruidje,
| |
| |
zoude ik zoó schryven, het zoude al te trotsch klinken, maar myne gedachten, al zyn dezelve valsch en onjuist, moet gy weten. Ik wil meer zyn dan een ander, myne vrouw moet ook meer zyn dan anderen, en dat zult ge wezen, lieve. Wat anderen schaadt, zal u niet schaden, wat anderen pyn doet, zal u doen lagchen. Als de Hemel ons kinderen geeft .... o, dat ze Koninklyke harten mogen hebben, of anders...... waarlyk, liever geene!
Al weder een verzoek, myne lieve Eefje, - zoodra ik iets schryf, wat gy afkeurt, zeg het my. Stel nooit uwe opinie beneden de myne, maar geef my uwe denkbeelden, hoe verschillend misschien van de myne, goed terug en stel ze forsch tegen myne begrippen over. Dat gy niet alles met my kunt instemmen, is zoo natuurlyk, dat het tegendeel my verwonderen zoude. Gy zyt zacht, ik, naar men zegt scherp. Gy, een meisje, dat in eenen lieven aangenamen kring zelden botsingen ontmoet en ik een jong mensch, wiens denkbeelden door de omstandigheden bitter zyn geworden, evenals een mes, veel op hard hout gebruikt, vele schaarden krygt en ten laatste eene soort van zaag wordt. O, ik zie het zoo gaarne, dat gy my vermaant tot zachtzinnigheid en tot vermyding van onaangenaamheden. Geloof toch
| |
| |
myne lieve, dat gy my geen grooter bewys van liefde geven kunt, maar wees tevens op dat punt voor het tegenwoordige gerust. Hier althans bestaat geene vrees. De weinige menschen met wie ik hier omga, hebben er het grootste belang by my te vriend te houden en zien my naar de oogen.
Ik logeer by den Resident, doch eet in myne kamer; ik ben geheel vry en heb met niemand iets uit te staan. De Resident is regt in zyn schik, iemand te hebben, die zyn boêl in orde brengt, want hy zelf zegt: ‘Ik heb er geen verstand van!’ Over dit alles spreek ik u nader. Laat u over deze zaak volstrekt niet uit.
Ik ben zeer gezond en gevoel my zoo wèl als men zyn kan. Dit is een gevolg van aanhoudende bezigheid. Ik heb zooveel te doen, dat ik my byna geen tyd gun om te slapen. Eergisteren nacht heb ik by den Resident gewaakt (Nu is hy vry wel). Ik ging zitten des avonds 10 uur en schreef aanhoudend doór tot 's morgens 6. Daarop maakte ik een wandeling en vervolgens heb ik zonder den minsten slaap tot na den middag half drie op 't bureau gewerkt. Het doet my groot genoegen, dat ik dit kan, dewyl het my tot een blyk strekt, dat myn hoofd beter in orde is dan ik nu en dan vreesde. Ik heb dikwyls gedacht, dat myn verstand achteruit ging
| |
| |
en het is ook wel een beetje waar geweest, maar thans nu ik my zoo gelukkig gevoel door Uwe liefde, zal ik alles wel weder in orde krygen. Ik bezit niets als myn hoofd, - dat is het kapitaal, waarvan wy leven moeten en derhalve wil ik de eenige huwelyksgift, die ik myne lieve Everdine kan aanbieden, niet verwaarloozen. Als ik my in het een of ander vergis, of misreken, ben ik als een gierigaard, die geld verliest.
[Van Henriette en Sophie heb ik geen tyding. Ik had haar om een regeltje antwoord verzocht, misschien brengt de volgende post wat mede. Het spyt my innig, daar ik in uwe zusters zooveel belang stel, omdat het, als God wil, spoedig de myne wezen zullen, maar bovenal in Sophie, omdat zy zich niet gelukkig gevoelt. Hoe zoudt gy het vinden, myne lieve, als wy eens haar konden opbeuren, als wy eens de hand uitstaken om haar op te rigten uit de verdrietelyke stemming waarin zy, - ik wist dit reeds vóór uwe aankomst in Indië, - verkeert? Zy heeft gebreken, zegt men - alsof anderen die niet hadden! En al zyn die gebreken, stootend, hinderlyk, is het misschien ook by haar het geval, dat het zachtste yzer spoedig een zaag wordt? Men heeft my dikwyls in haar nadeel gesproken, en dit heeft my slechts geleid tot den wensch, haar te ontmoeten. Schryf my
| |
| |
van hare geschiedenis al wat gy weet, hoe en door wien is zy opgevoed, welke ontmoetingen heeft zy gehad, heeft zy nimmer, al was haar humeur acariâtre, bewyzen van een goed hart gegeven, heeft wel ooit iemand van degenen met wie zy omging zich de moeite gegeven hare goede eigenschappen op te delven, heeft men misschien menig bloempje laten verwelken omdat men te douillet was om zich aan de dorens van haar karakter te wagen? Antwoord my hierop, myn bruidje, en al ware het, dat ieder ander schipbreuk had geleden op hare ongenaakbaarheid, - ik wil het toch wagen, - ik zal haar forceren van my te houden en vertrouwelyk met my te wezen en ik geloof niet dat hare bitsheid lang bestand zal wezen tegen mynen wil om haar coute que coute, een vriend te zyn.]
Schryf al wat tusschen de parenthèses staat s.v.p. letterlyk aan Sophie en denk niet, dat het te veel gewaagd is haar zoo ruiterlyk myne gedachten omtrent haar mede te deelen. Zy zal daaruit, vóór wy nader kennis maken, zien wie ik ben en misschien tot de gedachte komen, dat ik niet zoó ben als het algemeen. Als gy er u geene bezwaren van maakt, zend my eenige brieven van haar, vooral die, waarin gy zegt, dat zy zoo hartelyk omtrent ons schryft. Ook van vroegeren datum.
| |
| |
Ik wil haar bestuderen zonder dat zy er echter iets van weten zal. Er is in zooverre haast by de zaak, dat ik gaarne voór wy trouwen, wil weten of ik haar aán kan en of ik een soort van overwigt op haar krygen kan om in dat geval haar by ons te nemen. Dit echter moet niet geschieden tegen uwen wil en vóor wy overtuigd zyn, dat de huisselyke vrede, die boven alles gaat er niet onder lyden zal. Als het zoover komen mogt, moet gy in hare opinie ver boven haar staan, en zy zelve moet een onheusch woord jegens u als een ongerymdheid beschouwen. Dit moet niet verkregen worden door een bevel: ‘Sophie als gy bits zyt, jaag ik u het huis uit!’ maar zy moet ons zooveel achting toedragen dat dit bevel onnoodig is; een en ander moet door liefde verkregen worden en tevens door een waardigheid, die haar doet zien, dat onze genegenheid geene zwakheid of vrees is. Door autoriteit kan men iemand desnoods dwingen, een bits woord binnen te houden, door verstandige zachtheid echter bemerkt men dat iemand niet bits is, niet bitter denkt; de kwaal moet in den grond niet in de gevolgen worden aangetast, de oorzaken der ziekte moeten worden weggenomen dan blyven de uiterlyke kenteekenen van zei ven weg. Sophie bemint niets en niemand, dat is de zaak. De Duivel zelf
| |
| |
(als er zulk een wezen bestond) zoude niet zoo slecht zyn wanneer hy slechts een voorwerp had waarvoor hy liefde gevoelde. Ik verwacht goede vruchten van Sophie's verblyf op P.S. Dáár zal zy zachter worden.
Ik zie met genoegen, dat Van Heeckeren in welstand is aangekomen en verheug my over het genoegen, dat u allen voortaan door muziek te beurt zal vallen. Ik heb nog geene opinie omtrent den hoogadelyken Neef. Schryf my wat over hem en of hy reeds heeft doen blyken, welke magneet hem naar Indië gevoerd heeft. Schryf my veel over de geheele familie. Gy zegt, dat men hartelyk over my spreekt en dit is my zoo veel waard. Ik denk aan P.S. als aan myn ‘home’ waar myne familie woont en beef van genot, als ik my het oogenblik voorstel, waarop ik uit den Koffietuin het huis terug zal zien; maar myne lieve beste, ik durf my niet vleyen u terug te zien voor na Nieuwjaar! Als ik hier ondergeschikt geëmployeerd was, vroeg ik over een maand 8 d. verlof, maar myn positie is hier geheel anders. Juist myne vryheid bindt my. Men laat alles aan my over en vertrouwt er op dat ik het in orde maken zal, waaraan veel te doen is. Ik heb de zaken zeer à-coeur genomen en voorzie, dat ik geen tyd hebben zal om over te vliegen. Als op ulto Decr de
| |
| |
Krawangsche administratie niet op effen voet was, zoude de Resident prolongatie vragen en daarvoor ben ik zeer bevreesd, zoodat ik het enkel door yver zal kunnen klaar krygen om vóor dien tyd alles af te hebben. Het schynt alsof men hier een jaar heeft stilgezeten en de weinige personen, die tot het in orde brengen moeten medewerken, contrarieëren elkander.
15 Oct. Heden is het Woensdag. Ik had u nog te schryven over dat meisje hier en over uwen brief aan myne ouders. Beide zaken stel ik uit tot Zaturdag, omdat ik dezen brief wil sluiten. Ik zend hierin een briefje aan den Heer V.d. Hucht, over die paardenhistorie, schoon ik daarvan niets kan zeggen als dat ik er niets van weet. Zelfs jegens iemand, die my vreemd is - en ik beschouw v.d.H. niet als zoodanig - zoude myn stilzwygen in dit geval een verregaande onbeleefdheid wezen, schoon het my leed doet te zien, dat men zoo spoedig boos is, al had ik schuld.
Groet allen hartelyk van my. Is Mevr. v.d.H. geheel wèl? Vaarwel myne lieve Everdine, ik zie brandend nieuwsgierig naar tyding van u uit. Overmorgen komt de post aan; die brengt my zeker iets en zoo neen, dan denk ik, er ging geen koelie of de brief is verkeerd bezorgd, maar Ever- | |
| |
dine's schuld is het niet. Adieu, myne lieve, comme moi, berce-toi aux doux sons de l'espérance. Schryf en denk veel aan uwen
Eduard.
|
|