| |
| |
| |
Bijlage III
| |
| |
Variantenapparaat kladhandschrift
Titel |
Max Havelaar of de koffiveilingen der Nederlandsche Handelmaatschappy <
d koffijveilingen der Nederlandsche
Handelmaatschappij vw x, 63-64 |
1, 1-6 |
Ik ben makelaar in koffi, en woon op de Lauriergracht, No 37. Het is myn gewoonte niet, romans te schryven, of zulke dingen, en het heeft dan ook lang geduurd, voor ik er toe overging een paar riem papier extra te bestellen, en het werk aantevangen, dat gy, lieve lezer, zoo-even in de hand hebt genomen, en dat ge lezen moet als ge makelaar in koffi zyt, of als ge wat anders zyt. <
Ik ben makelaar in koffij (Lauriergracht no. 37). Het is mijne gewoonte niet romans te schrijven of zulke dingen, en het heeft dan ook lang geduurd voor ik er toe overging een paar riem papier extra te bestellen en het werk aantevangen dat gij zoo even in de hand naamt, en dat ge lezen moet, - als gij makelaar in koffij zijt, - of als gij iets anders zijt. vw x, 64 |
IV, 373-403 |
De inlichtingen die ik in de bundels van Sjaalman vond, zyn niet van dien aard, dat Last & Co het nut daarvan voor zich alleen kunnen houden. Als dit zoo ware, begrypt ieder dat ik niet de moeite zou nemen een boek te laten drukken dat Busselinck & Waterman ook te lezen krygen, want wie een konkurrent op den weg helpt, is een gek. Dit is een vast principe van me. Neen, ik zag in dat er een gevaar dreigt, dat de heele koffimarkt bederven zou, een gevaar dat alleen door de vereende krachten van alle makelaars kan worden afgeweerd, en zelfs is 't mogelyk dat deze krachten daartoe niet eens voldoende zyn, en dat ook de suikerraffinadeurs - Frits zegt: raffineurs, maar ik schryf nadeurs. Dit doen de Rosemeyers ook, en die doen in suiker. Ik weet wel dat men zegt: geraffineerde schelm, en niet: geraffinadeerde schelm, maar dit is omdat ieder die met schelmen te doen heeft, zich zoo kort mogelyk van de zaak afhelpt - dat ook de raffinadeurs dan, en de handelaren in indigo er by noodig zullen wezen.
Als ik zoo al schryvende nadenk, komt het me voor, dat zelfs de scheepsreederyen er eenigszins in betrokken zyn, en de koopvaardyvloot...zeker, dit is waar! En de zeilenmakers ook, en de minister van finantien, en de armbesturen, en de andere ministers, en de pasteibakkers, en de galanteriekramers, en de vrouwen, en de scheepsbouwmeesters, en de groothandelaars, en die in 't klein verkoopen, en de huisbewaarders, en de tuinluî.
En - zonderling toch, hoe de gedachten onder 't schryven in iemand opkomen - myn boek gaat ook de molenaars aan, en de dominees, en hen die Hollowaypillen verkoopen, en de likeurstokers, en de pannenbakkers, en de menschen die van staatsschuld leven, en de pompenmakers, en de touwslagers, en de wevers, en de slachters, en de klerken op een makelaarskantoor, en de aandeelhouders van de Nederlandsche Handelmaatschappy, en eigenlyk, wel beschouwd, alle anderen ook.
En den koning ook...ja, den Koning vooral!
Myn boek moet de wereld in. Hiertegen is niets te doen! <
de inlichtingen die ik in die bundels vond zijn niet van dien |
| |
| |
|
aard dat Last & Co. het nut er van voor zich alléén houden kunnen. Als dit zoo ware begrijpt ieder dat ik niet de moeite nemen zoude een boek te laten drukken wat Busselinck en Waterman ook te lezen krijgen, want wie een concurrent op den weg helpt is een gek. Dat is mijn principe en ik leef voor de firma - (Last en Co., Lauriergracht No. 37). Neen, ik zag in dat er ergens een gevaar dreigt dat de geheele koffijmarkt bederven zou, een gevaar dat alleen door de vereende krachten van alle makelaars kan afgewend worden en zelfs is het mogelijk dat die krachten daartoe nog niet toereiken, en dat ook de suiker raffinadeurs...Frits zegt dat men raffineurs moet schrijven maar ik schrijf nadeurs, en dat doen de Rozenmeijers ook, en die doen in suiker. Ik weet wel dat men zegt ‘gerafineerde schelm’ en niet ‘geraffinadeerde schelm’ maar dat komt daarvan dat men zich van een schelm zoo kort mogelijk af maakt. -
Ik geloof dat ook de suikerraffinadeurs en de handelaars in Indigo er bij noodig zullen wezen.
Als ik zoo al schrijvende nadenk komt het mij voor dat zelfs de scheepsreederijen er eenigzins in betrokken zijn, en de koopvaardijvloot...
Zeker, dat is waar, en de zeilenmakers ook, en de ministers, en de armbesturen, en de pasteibakkers en de galanterie-kramers, en de scheepsbouwmeesters, en de groothandelaars, en ook die in 't klein verkoopen...
En de huisbewaarders, en de tuinlui...
't Is zonderling hoe de gedachten onder het schrijven in iemand opkomen...mijn boek gaat ook de Dominees aan, en de molenaars, en wie Hollowaypillen verkoopen...
En ook de likeurstokers, en de vrouwen, en de pannenbakkers, en wie van Staatsschulden leven, en de touwslagers en de wevers, en de slagers...
En de klerken op een makelaarkantoor, en de kinderen van al die menschen...
En de aandeelhouders van de Nederl: Handelm:...
En alle anderen ook...
En den Koning ook!
Mijn boek moet de wereld in...daaraan is niets te doen. vw x, 64-65 |
v, 105-111 |
Geld zal wel te bekomen zyn, en hiervoor is steen en kalk te-koop. Men kan den kunstenaar betalen, die een plan ontwerpt, en den metselaar die de steenen legt. Maar niet voor geld te-koop is 't verdwaald en toch eerbiedwaardig gevoel dat in een bouwontwerp een dichtstuk zag, een dichtstuk van graniet, dat luid sprak tot het volk, een dichtstuk in marmer, dat dáár stond als een onbewegelyk voortdurend eeuwig gebed. <
Geld kan men geven. Dáárvoor is te koop steen en kalk, en men kan den kunstenaar betalen die een plan ontwerpt, en den metselaar die de steenen legt,...maar niet voor geld te koop is het verdwaald en toch eerbiedwaardig gevoel dat in een |
| |
| |
|
bouwontwerp een dichtstuk zag van graniet dat luid spreken zoude tot het volk, een dichtstuk in marmer dat dáár zou staan als een onbewegelijk, voortdurend, eeuwig gebed! vw x, 65 |
xvii, 262-301 |
‘Ik weet niet waar ik sterven zal.
Ik heb de groote zee gezien aan de Zuidkust, toen ik daar was met myn vader om zout te maken.
Als ik sterf op de zee, en men werpt myn lichaam in het diepe water, zullen er haaien komen.
Ze zullen rondzwemmen om myn lyk, en vragen: ‘wie van ons zal het lichaam verslinden dat daar daalt in het water?’
Ik zal 't niet hooren.
Ik weet niet waar ik sterven zal.
Ik heb het huis zien branden van Pa-ansoe, dat hyzelf had aangestoken omdat hy mata-glap was.
Als ik sterf in een brandend huis, zullen er gloeiende stukken hout neervallen op myn lyk.
En buiten het huis zal een groot geroep zyn van menschen die water werpen om het vuur te dooden.
Ik zal 't niet hooren.
Ik weet niet waar ik sterven zal.
Ik heb den kleinen Si-oenah zien vallen uit den klappa-boom, toen hy een klappa plukte voor zyne moeder.
Als ik val uit een klappa-boom, zal ik dood nederliggen aan den voet, in de struiken, als Si-oenah.
Dan zal myne moeder niet schreien, want zy is dood. Maar anderen zullen roepen: ‘zie, daar ligt Saïdjah!’ met harde stem.
Ik zal 't niet hooren.
Ik weet niet waar ik sterven zal.
Ik heb het lyk gezien van Pa-lisoe, die gestorven was van hoogen ouderdom, want zyne haren waren wit.
Als ik sterf van ouderdom, met witte haren, zullen de klaagvrouwen om myn lyk staan.
En zy zullen misbaar maken als de klaagvrouwen by Pa-lisoe's lyk. En ook de kleinkinderen zullen schreien, zeer luid.
Ik zal 't niet hooren.
Ik weet niet waar ik sterven zal.
Ik heb velen gezien te Badoer, die gestorven waren. Men kleedde hen in een wit kleed, en begroef hen in den grond.
Als ik sterf te Badoer, en men begraaft my buiten de dessah, oostwaarts tegen den heuvel, waar 't gras hoog is,
Dan zal Adinda daar voorbygaan, en de rand van haar sarong zal zachtkens voortschuiven langs het gras...
Ik zal het hooren.’ < |
| |
| |
(Minne) Liedje van Saidjah
Ik weet niet waar ik sterven zal.
Ik heb de groote zee gezien aan de Zuidkust toen mijn
vader dáár was om zout te maken.
Als ik sterf op de zee, en men werpt mijn ligchaam in het
diepe water, zullen de haaijen komen;
Zij zullen rondzwemmen om mijn lijk, en elkander vragen
wie van ons zal dat ligchaam verslinden dat daar
Ik weet niet waar ik sterven zal.
Ik heb het huis zien branden van Pa-anso, dat hij zelf
had in brand gestoken omdat hij mattaglap was.
Als ik sterf in een brandend huis zullen er gloeijende
stukken hout vallen op mijn lijk;
En buiten het huis zal groot geroep zijn van menschen die
water werpen om het vuur te dooden.
Ik weet niet waar ik sterven zal.
Ik heb den kleinen Sioena zien vallen uit den klap-
perboom toen hij eene klapper plukte voor zijne moeder.
Als ik val uit een klapperboom zal ik dood nederliggen
aan den voet, in de struiken, als Sioena;
Dan zal mijne moeder niet schreijen want zij is dood! Maar
anderen roepen: ‘zie, daar ligt Saïdjah!’ met harde stem
Ik weet niet waar ik sterven zal.
Ik heb het lijk gezien van Pa-lisoe, die gestorven was van
hoogen ouderdom, want zijne haren waren wit.
Als ik sterf van ouderdom met witte haren zullen de klaag-
vrouwen om mijn lijk staan;
En zij zullen misbaar maken even als de klaagvrouwen bij
Pa-lisoe's lijk, en ook de kleinkinderen zullen schreijen -
Ik weet niet waar ik sterven zal.
Ik heb velen gezien te Badoer die gestorven waren, men
kleedde ze in een wit kleed en begroef ze in den grond.
Als ik sterf te Badoer, en men begraaft mij buiten
de dessah, oostwaarts tegen den heuvel, waar het gras
Dan zal Adinda daar voorbijgaan, en de rand van
haar Sarong zal zachtkens voortschuiven langs het gras...
Dàt zal ik hooren. vw x, 68-69
|
|