| |
| |
| |
Hoofdstuk IV
|
vierde hoofdstuk < [streep] Ma
Vierde Hoofdstuk. [streep] Mb
vierde hoofdstuk. D1-D4 |
3-4 |
netjes. Ik heb hem aan 't kopyboek gezet <
netjes; hij is aan het Kopijboek M
netjes; hij is aan het kopijboek D1-D3
netjes. Ik heb hem aan het kopyboek gezet D4 |
6-7 |
hem borduren...voor den jongen Stern, meen ik. <
den jongen Stern borduren. Ma1
hem borduren, - voor den jongen Stern, - meen ik. Ma2
hem borduren, - voor den jongen Stern, - meen ik. Mb
hem borduren, - voor den jongen Stern, meen ik. - D1-D3 |
10 |
van Sjaalman te brengen < te brengen van Sjaalman Ma
te brengen van Sjaalman Mb-D3 |
11 |
stipt < strikt M-D3 |
13 |
las < zag Ma1
las Ma2 |
14 |
niet naar 't ding geluisterd < naar dat ding niet geluisterd M-D3 |
15 |
bemerkt < gezien M-D3 |
15 |
dit < dat M-D3 |
17 |
in de wereld omgaat < omgaat in de wereld M-D3 |
18 |
laatsten < vorigen Ma1
laatsten Ma2 |
20 |
van de moeder ligt < ligt der moeder M-D3
der moeder ligt D4 |
20 |
dit < dat M-D3 |
22 |
dit < dàt M-D3 |
23 |
kool of ooievaars < ‘kool’ of dergelijke, M-D4 |
24 |
gesproken, ook niet van den Volewyk, < gesproken, M, D4
gesproken; D1-D3 |
25 |
vind ik onbehoorlyk < behoeft ook niet M-D4 |
| |
| |
27 |
dit < dat M-D3 |
28 |
wezen zal < was M-D3 |
29 |
het vers < dat vers M-D3 |
32 |
maar zie, daar < en daar M-D3 |
36 |
die zulke < die M-D3 |
36-37 |
onzedelyke < onzedige Ma1
onzedelijke Ma2 |
37 |
had ook < had M-D3 |
37 |
zag nu < zag M-D3 |
38 |
aan, en < aan. Ik M-D3 |
47 |
ben. Dit < ben; dat M
ben: dat D1-D3 |
49 |
eenig belang < belang M-D4 |
53 |
maar ik vond < maar M-D3 |
54 |
erken < beken M-D3 |
56 |
deze < die M-D3 |
57 |
de lyst der opschriften alleen was < was de lijst der opschriften alleen M-D3 |
58 |
reeds dat < dat M-D3 |
61-62 |
multa, non multum. Of: de omnibus aliquid, de toto nihil. <
‘de omnibus aliquid, de toto nihil’ of ‘Multa non Multum.’ M
‘de omnibus aliquid, de toto nihil’ of ‘multa non multum.’ D1-D3
‘de omnibus aliquid, de toto nihil.’ Of: ‘multa, non multum.’ D4 |
63 |
dit < dat M-D3 |
63 |
wrevel < boosheid M-D4 |
63-64 |
zekeren aandrang < de zucht M-D3 |
64 |
voor < er voor M-D4 |
65 |
precies meende < meende M-D4 |
| |
| |
66 |
moest < moet M |
66 |
erkennen < bekennen M-D3 |
67 |
wel op < op M-D3 |
67-68 |
dat hy een groote soliditeit in zyn redeneeringen aan den dag legde <
zijne groote soliditeit in zijne redeneringen te bezitten Ma1
eene groote soliditeit in zijne redeneringen te bezitten Ma2-D3 |
70 |
van de < der M-D4 |
75 |
Ik vond < Er was M-D3 |
77 |
proteïne < de proteïne M-D3 |
80 |
cellulaire < de cellulaire M-D3 |
88-89 |
Christendoms. (Hè?) < Christendoms. M-D3 |
97 |
witte < de witte M-D3 |
99 |
Dat < dat M-D3
Dit D4 |
100 |
de rystkultuur < rijstkultuur M-D3 |
103 |
Dit < dat M-D3 |
105 |
Dit < dat M-D3 |
105 |
volstrekt niet < minder M-D3 |
109 |
successierecht, een der beste belastingen. <
successieregt en de belasting daarop. Ma1
successieregt. Ma2-D3 |
110 |
de uitvinding der kuisheid < kuischheid als uitvinding M-D3 |
110 |
Dit < dàt M
dat D1-D3 |
111 |
Deze < die M-D3 |
111 |
klinkt < is M-D3 |
111 |
heel < zeer M-D3 |
112 |
in dit stuk < in M-D3 |
| |
| |
113 |
een < als een M-D3 |
114 |
Dit < dàt M
dat D1-D3 |
116 |
Dit < dat M-D3 |
127 |
heeten te zyn < zijn M-D3 |
127 |
het niet < niet M-D3 |
131 |
van de < eener M-D4 |
141 |
Dit < Dàt M
Dat D1-D3 |
142 |
van vóór < vóór M-D3 |
148 |
hiermee < daarmede M-D3 |
148-149 |
niet. Nu, zoo is er meer!) < niet) M
niet.) D1-D4 |
158 |
Dit < dat M-D3 |
173 |
Dat < dit M-D3
Dit D4 |
175-176 |
menschen. (Een infame leugen!) < menschen. M-D4 |
178 |
dat < dit D4 |
180 |
het gebrek < gebrek M |
186-187 |
in de nabyheid van Banda te zyn < te zijn in de nabijheid van Banda M-D4 |
196 |
Dit < dàt M
dat D1-D3 |
197 |
begrippen < denkbeelden Ma1
begrippen Ma2 |
198-199 |
wereld. (Bespottelyk! Hy zegt dat ieder zyn eigen rechter moet wezen. Waar zou dat heen?) < wereld. M-D4 |
203 |
Het < dat M-D3 |
203-204 |
daar goedkoop leven zyn < goedkoop leven zijn, daar M-D4 |
| |
| |
209 |
Dit < dat M-D3 |
210 |
der Maleiers < van den Maleijer Ma1
der Maleijers Ma2 |
212-213 |
omtrent < van M-D3 |
213 |
God. (Alweer een goddeloos stuk!) < God. M-D3
God. (Een goddeloos stuk!) D4 |
216 |
Dit < dat M-D3 |
218 |
gevoel, gevoeligheid, sensiblerie, empfindelei, enz. < gevoel engevoeligheid (‘sensiblerie’, ‘empfindelei.’) M
gevoel en gevoeligheid. (‘sensiblerie’, ‘empfindelei.’) D1-D3 |
219 |
het verwarren < de verwarring M-D3 |
227-228 |
schrift. (Hy zegt dat een pasgeboren kind teekenen kan!) < schrift. M-D4 |
231 |
tusschen < der Ma1
tusschen Ma2 |
231 |
en < met Ma1
en Ma2 |
233 |
van de < der M-D4 |
233 |
Dit < dat M-D3 |
238 |
ter-zy < op zij M-D3 |
239 |
beweert < zegt M-D3 |
252 |
sagopalm. (Die worden, zegt hy, gegeten...bah!) <
Sagopalm. M
sagopalm. D1-D3
sagopalm. (Die worden gegeten...bah!) D4 |
259-261 |
(Alweer een infaam stuk! Daarin kwam een gedicht voor, dat ik zeker allerschandelykst zou gevonden hebben, als ik 't uitgelezen had.)5 <
[ontbreekt] M-D3
(Alweer een infaam stuk! Daarin kwam een gedicht voor, dat ik zeker allerschandelykst zou gevonden hebben, als ik het uitgelezen had.)4 D4
(Alweer een infaam stuk! Daarin kwam een gedicht voor, dat ik zeker allerschandelykst zou gevonden hebben, als ik het uitgelezen had.)5 D4a |
| |
| |
263 |
velerlei < alle M-D3 |
268 |
zeker plan te hebben < iets in het oog te hebben M
het oog op iets te hebben D1-D3 |
273 |
toeschenen < voorkwamen Ma1
toeschenen Ma2 |
274 |
erkennen < bekennen M-D3 |
276 |
dit < dat M-D3 |
277-279 |
houd. Ook gelukte 't me niet het weer zóó te sluiten dat er van 't openen niets blyken kon <
houd, en vruchteloos beproefd had het weder te sluiten, juist zoo als het geweest was Ma1
houd, en vruchteloos beproefd had het weder te sluiten, juist zoo als 't geweest was Ma2-D3
houd, en vruchteloos beproefd had het weer te sluiten, juist zooals het geweest was D4 |
279 |
mag < kon M-D4 |
282-283 |
meer’ maar dit doe ik niet - < meer’) M-D3 |
283 |
meer, zeg ik, < meer M-D3 |
288 |
hebben zou < zou hebben Ma
zou hebben Mb-D3 |
288 |
begon me nu te spyten < speet mij nu M-D4 |
297 |
terugkwam < weêrkwam M
weêr kwam D1-D3 |
298 |
zeker < al zeer ligt M-D3
al zeer licht D4 |
298-299 |
vorderen. Niets < vorderen, want niets M
vorderen; want niets D1-D3 |
303 |
bezoeken < bezoek Ma1
bezoeken Ma2 |
303 |
van de < der Ma1
van de Ma2 |
304 |
dit is < dat is M-D3 |
| |
| |
309 |
en < want M-D4 |
315-316 |
de som van byna vyftien duizend gulden genoten heeft <
genoten heeft de som van bijna vijftienduizend gulden Ma
genoten heeft de som van bijna vijftienduizend gulden Mb
genoten heeft de som van bijna vijftien duizend gulden D1-D4 |
316 |
dit < dat M-D3 |
317-318 |
zooveel < dat M-D3 |
318 |
deze < die M-D3 |
320 |
ik. Bovendien, hy < ik, hij M-D4 |
321 |
en < hij M-D3 |
323 |
maar dit < dat M-D3 |
326 |
onze Bastiaans < Bastiaans Ma
Bastiaans Mb-D3 |
338 |
prullen < vodden M-D3 |
338 |
t'huis. Dit < t'huis, dàt M, D1
t'huis, dat D2-D3 |
340-341 |
op de lange tafel voortgeschoven < voortgeschoven op de lange tafel M-D3 |
344 |
dit < dat M-D3 |
348 |
ben < ben om Ma1
ben Ma2 |
350 |
meetellen < tellen M-D4 |
350 |
jaargeld < een jaargeld D1-D3 |
352-353 |
altyd terstond < dadelijk M-D3 |
354 |
Gaafzuiger. Zoo heet < Gaafzuiger, dat is Ma
Gaafzuiger, dat is Mb-D3 |
358-359 |
onzen Bastiaans < Bastiaans Ma
Bastiaans Mb-D3 |
375 |
daarvan < er van Ma1
daarvan Ma2 |
| |
| |
378 |
gek. Dit < gek, dat M-D3 |
381 |
deze < die M-D3 |
382 |
niet eens < nog niet M-D3 |
383 |
nadeurs. Dit < ‘nadeurs’ dat M
‘nadeurs’ dat D1-D3 |
385 |
dit < dat M-D3 |
385-386 |
ieder die met schelmen te doen heeft, zich zoo kort mogelyk van de zaak afhelpt <
als men met schelmen te doen heeft, men er zich zoo kort mogelijk afhelpt M-D3 |
387 |
raffinadeurs dan < rafinadeurs M-D3
rafinadeurs dan D4 |
390 |
dit < dat M-D3 |
395 |
zonderling toch < het is zonderling M-D4 |
397 |
hen die < wie Ma1
wien Ma2
hen, die D1-D3 |
398 |
de menschen die < wie Ma1
wien Ma2
hen, die D1-D3 |
399 |
slachters < slagers M-D3 |
403 |
Hiertegen < Dááraan M-D3
Hieraan D4 |
404 |
zaak < zwak M |
405 |
dit < dat M-D3 |
405 |
't < dit M-D3 |
405-406 |
vandaag nog < nog heden M-D3 |
408 |
dan < daar M-D3 |
409 |
geholpen < gebragt M-D3 |
| |
| |
409-410 |
dit hemzelf < hemzelf dat M
hem zelf dat D1-D3 |
411 |
dit < dat M-D3 |
413 |
de taal < het Hollandsch Ma1
het hollandsch Ma2-D4 |
421 |
kan alles < kan M-D4 |
421 |
schryven. Dit < schrijven; dat M-D3 |
423 |
aan zyn < zijne Ma1
aan zijne Ma2-D3 |
424 |
zeden < de zeden M-D4 |
424 |
fatsoen < het fatsoen M-D4 |
425 |
toen de beide jongens < de beide jongens toen M-D4 |
427 |
veel < alle M-D3 |
428 |
niet zeer < niet M-D3 |
433 |
veel liever < liever M-D3 |
433 |
omklemd te zien < te zien omklemd M-D3 |
434 |
dit < dat M-D3 |
442 |
nu-en-dan een hoofdstuk schryven zou <
het regt zou hebben van tijd tot tijd een hoofdstuk te schrijven M-D3
het recht zou hebben, van-tyd tot-tyd een hoofdstuk te schryven D4 |
444 |
wezen < zijn Ma1
wezen Ma2 |
454 |
zoo beweerde hy < naar hij beweerde M-D3 |
455 |
worden < werden M-D3 |
456 |
zeer sterk < zeer M
zeer sterk D1-D3 |
458 |
groote haast < haast M-D3 |
461 |
op < naar M-D4 |
| |
| |
471-472 |
suikergoed < wat suikergoed M-D4 |
475 |
had < heeft M-D3 |
478 |
in de Lange-leidsche-dwarsstraat, op een achterkamer <
op eene achterkamer in de lange-leidsche dwarsstraat M
op eene achterkamer in de Lange-leidsche dwarsstraat D1-D3
op een achterkamer in de Lange-leidsche-dwarsstraat D4 |
480 |
schotels < schoteltjes M-D4 |
485 |
kwam < kwam voor M-D3 |
488 |
en dan < dan M-D3 |
488 |
uwee-d-er, want uwe komt er vanzelf < uwee-d-er M-D4 |
494 |
van haar < er van M-D3 |
495 |
bleek. Haar < bleek, en hare M
bleek en hare D1-D3 |
495-496 |
vermoeidheid, en < vermoeidheid; zij M
vermoeidheid: zij D1-D3 |
501 |
omsloot < insloot M-D3 |
502 |
dit < dat M-D3 |
504 |
het vreemde < de vreemdheid M-D3 |
506 |
zoo. Het mensch < zoo, en zij M-D3 |
507-508 |
volstrekt niet verlegen was over myn komst. Ze <
zich aan mijne komst volstrekt niet stoorde; zij Ma1
volstrekt niet verlegen was over mijne komst; zij Ma2
volstrekt niet verlegen was over mijne komst: zij D1-D3 |
509 |
niet, en < niet, in een woord, zij M, D1
niet, in één woord, zij D2-D3
niet...in één woord, ze D4 |
510 |
van een deftig voorkomen < die er deftig uitziet Ma1
van een deftig voorkomen Ma2 |
517 |
ook ik < ik ook M-D3 |
518 |
dit < dat M-D3 |
| |
| |
522-523 |
wilde. Wel ja, waarom zou ik omslag maken? < wilde.’ M-D4 |
524 |
aan, en < en M-D3 |
527 |
volstrekt niet < niet M-D3 |
531 |
vroeg < vraagt M-D4 |
531 |
hy < hij mij M-D4 |
531 |
terstond < dadelijk M-D3 |
535 |
je < Uw’ M
uw D1-D3 |
536 |
denkje < denkt ge M-D3 |
537 |
en zoekt geld < om geld te zoeken M-D3 |
538 |
dit < dat M-D3 |
540 |
je < uwe M-D3 |
547 |
dit < dat M-D3 |
554 |
menschen! < menschen zeggen... M-D3 |
554-555 |
De juffrouw is beneden. Ze verkoopt schotels en priktollen <
‘jufvrouw’ is de vrouw beneden die schotels verkoopt M
‘Jufvrouw’ is de vrouw beneden, die schotels verkoopt D1-D3
Jufvrouw is de vrouw beneden, die schotels verkoopt D4 |
557 |
ik Stern meereken < ge Stern meêrekent Ma
ge Stern meêrekent Mb-D3 |
559 |
Dit < Dat M-D3 |
561 |
vond myn < vond M-D3
vond m'n D4 |
565 |
geweest, en wel naar < geweest naar M-D3
geweest, en naar D4 |
567-568 |
werd afgewezen < afgewezen was M-D3 |
568-569 |
teruggekeerd waren < terug waren gekeerd Ma1
terug gekeerd waren Ma2 |
569 |
omdat < wijl M-D4 |
| |
| |
570 |
Zeker < Dat was zeker M-D3 |
571 |
dit < dat M-D3 |
571-572 |
Nu, hiervan wist ik meet dan zyzelf < Ik wist daar meer van dan zij M-D3 |
572 |
was < was bovendien M-D4 |
573 |
precies, dáárom < dáárom M-D4 |
577 |
zou < moest M-D3 |
578 |
dit < dat M-D3 |
582 |
kruier, dunkt me, < kruijer, M-D3
kruier, D4 |
584-585 |
Bovendien ze scheen < Daarbij scheen ze M-D3 |
591 |
bevalt. Maar < bevalt, doch Ma
bevalt; doch Mb-D3 |
592 |
gevonden. Ik < gevonden; - maar ik M-D3 |
595-596 |
aan dezen < dezen M-D3 |
597 |
lezer < lezers M-D3 |
|
|