boord, wie mee
mot!’ maakte aan de vertooning 'n eind. Onder luid spotgejuich van de
menigte op den wallekant, gleed de schuit heen. De waardin had heel fatsoenlyk
plaats genomen in de roef, misschien wel om den edelmoedigen jongeheer in 't
oog te houden, schoon men ook zonder deze strategische byzonderheid erkennen
moet dat haar middelen zoo'n gedistingeerdheid wel veroorloofden. 't Scheen
haar alweer niet erg te hinderen dat de personen die ze in dat hokje vond,
ruimer plaats voor haar maakten dan stipt gezegd noodig was. Elk ander zou zich
beleedigd getoond hebben over de verregaande inschikkelykheid waarmee ze
ontvangen werd. Maar zy? Onze twee helden hoorden haar by 't binnentreden
zeggen: ‘ook goed! Beter zóó, dan allemaal op 'n hoop,
lieve menschen! Wie zweeten wil, kan z'n gang gaan, maar ik houd van de ruimte.
Wel ja, niet waar?’
Dit vraagje werd gericht-tot den état major die in den
stuurstoel zat, en ik zou 't overgeslagen hebben als 't me niet tepas kwam om
'n opmerking te maken over den oorsprong van de Vrymetselary. Van:
vrymetselary liever, zonder lidwoord. Ik vind het wel zonderling dat men
nog altyd daarnaar zoekt, alsof 'n aanleiding die zich dagelyks aan onze oogen
vertoont, en die zoolang bestaan heeft als er menschen op de aarde wonen,
eenmaal in nauwkeurig bepaalbare omtrekken 'n historische gebeurtenis zou
geweest zyn. Elke Nyl moet, volgens zeker soort van volksvoorgangers, z'n
byzondere bronnen hebben die men met de vinger op de kaart kan aanwyzen, en uit
valsche schaamte voor den leerling die er naar vraagt, wil men maar niet
erkennen dat die bronnen heel eenvoudig in de wolken liggen. Waarom zou een der
tallooze waarneembare spruitjes die 't hunne bydragen om zoo'n rivier te maken
tot wat zy is, meer dan elk ànder beekje, meer dan elke àndere
vereeniging van doorgesypelde druppels, den naam van eigenlyke bron verdienen?
Zoo bestaan er veel vraagstukken welker oorzaak van bestaan... 'n vraagstuk
behoorde te zyn, of niet eens 'n vraagstuk. We kunnen de oogen niet opslaan
zonder Wording waartenemen, en toch blyft men nog overal droomen van 'n
Schepping. 't Lykt wel of zekere natuur- en geschiedfilozofen hun beroep
leerden op 'n registratiekantoor, en vandaar de meening meebrachten
vóór alles geroepen te zyn de wereld-akten van 'n vasten datum te
voorzien. Het boekdrukken, 'n hoogstbelangryk vak zeker, maar slechts in zeer
letterlyken zin van 't woord: 'n Kunst, het ‘stichten’ van
steden, de volksverhuizingen...