Ideën VII
(1879)– Multatuli– Auteursrechtvrij1267.Doch ik zou op 'n voorbeeld wyzen van wat we voortbrengen, wanneer wy ànders handelen dan hy, wanneer we wèl in oude boeken naslaan hoe de vorm behoort te zyn die wy aan onze indrukken geven. Zoo'n voorbeeld wordt ons ditmaal geleverd door iemand die waarachtig te goed was voor zoo'n dienst, door Staring. By 't heerschen der meening dat ‘navolgen’ plicht is, by den overvloed van navolgingen waaronder onze Letterkunde gebukt gaat, bedolven ligt...
Druk ik me hier misschien te meewarig uit? Moest ik wellicht zeggen dat we in zekeren zin geen eigen Letterkunde bezitten, en dat nagenoeg alles wat daarvoor doorgaat, niet veel anders is dan geleend - d.i. gestolen - goedje?
...by den stortvloed van ‘navolging’ en navolgingen dan, die onze Letterkunde overstelpen, en die my een zoo ruime keus van voorbeelden aanbiedt, mag 't verwondering baren | |
[pagina 262]
| |
dat ik juist iets van Staring aanhaal, van iemand wien we eerbied schuldig zyn. Och, 't moet wel! Vooreerst, omdat de aardige ‘Vrouwtjes’ van Theokritus by de zaak zullen te-pas komen, en vervolgens omdat niemand beter dan hy ons 'n blyk levert, hoe zelfs 'n knap man zich in 'n onbewaakt oogenblik van de wys kan laten brengen door School. De uitdrukking ‘'n knap man’ is te flauw, en ver beneden de waarde van Staring. Lezer, bedenk dat hy de dichter was van ‘Herdenking’ en ontbloot uw hoofd! Dat korte stukje - slechts vier-en-twintig regels lang - is door 'n landgenoot gevoeld, gedacht, geschreven... inderdaad, er bestaat 'n Nederlandsche Letterkunde!
Maar dezelfde Staring die zoo schitterend bewees dat-i voor eigen rekening wist te voelen, te denken en uittedrukken, schynt soms last te hebben gehad van de bekende... nederigheid die naar modellen omziet. O, meen niet dat ik hem te hard vallen zal! Voor ik nog z'n misdaad noem, wil ik verschoonende omstandigheden pleiten. Hy leefde en bloeide in 'n tyd toen 't zuigen aan verdroogde uiers nog algemeener werd aangeprezen dan tegenwoordig. Wat heden-ten-dage slechts 't recept is van 'n verongelukten kwakzalver die z'n kommentaar en annotaties aan den man brengen wil, was in Staring's tyd de heerschende meening. Het opstoven van gedroogde vruchten - hoe rimpeliger hoe liever - ging voor verdienstelyk door, en aan 't planten van nieuwe stekken, met het doel om eens eindelyk ook versche vrucht te bekomen, werd niet gedacht. Misschien ook wèl, doch dan door 'n enkele slechts - door Staring-zelf, byv. - maar de pogingen van 'n zoodanige gingen voor excentriek en... onklassisch door. Om nieuw te zyn, moet men gelyken op iets ouds, en wie zich verstoutte tegen den leer te zondigen, werd in de ban gedaan. Helden zyn zeldzaam, en ook Staring bezweek soms, ja dikwyls. Misschien zou juist hy een van de zeer weinigen zyn geweest - in zyn tyd de eenige, liever! - die de kracht had gehad weerstand te bieden aan 't overal heerschend bederf, indien niet 'n boosaardig Noodlot z'n natuurlyke gaven had gekortwiekt. Er bestonden in die dagen in 'n paar steden van ons land zekere inrichtingen, die misschien in halfbeschaafde Maatschappyen nog niet kunnen gemist worden, maar 'n zeer nadeeligen invloed uitoefenen op jongelieden van byzonderen aanleg, en de ouders van onzen Staring, waarschynlyk niet vermoedende dat er aan hem zooveel te bederven viel, hadden de onvoorzichtigheid hem aan zoo'n inrich- | |
[pagina 263]
| |
ting overteleveren. De jongeling-zelf kreeg smaak in de verkeerdheid die z'n gaven smoorde, en niet tevreden met de geestelyke verminking waaraan hy in z'n vaderland was onderworpen geweest, bezocht hy bovendien uit eigen beweging, om toch vooral de maat voltemeten, 'n dergelyk etablissement in Duitschland. Ook daar namelyk bestaat groote behoefte aan middelmatigheid, en 't ontbreekt er niet aan professoren die deze eigenschap door les en voorbeeld weten meetedeelen. Kan men 't Staring kwalyk nemen dat-i - vooral kort na 't gebruik van zùlke middelen - niet meer was wat de lieve Natuur van hem zou gemaakt hebben? 't Is waarlyk al zeer wél dat-i op rypen leeftyd, toen de uitwerking van 't middelmatigheids-recept aan 't verflauwen was, blyk gaf niet geheel bedorven te zyn! Ga naar voetnoot*
Maar kort na de kuur? Och, de arme, arme Staring! Men leefde in de dagen van de zoogenaamde restauratie, en er zou 'n prins of prinses door 't land trekken. Wie 't was, weet ik niet, en dit doet er ook niet toe, want de onbeteekenende personen die ons vorstenhuis gewoon is opteleveren, zyn me volkomen onverschillig. Maar niet onverschillig is het, 'n Staring in den waan te zien vervallen dat-i behoudens z'n dichterhoogheid zich met zoo'n gebeurtenisje kon inlaten. Hy die de dichter van ‘Herdenking’ worden zou, bleek niet te weten | |
[pagina 264]
| |
hoe hy derogeerde door 't bezingen van de een of andere Hoheit auf Reisen! Ga naar voetnoot* 't Is verdrietig, 't is misselyk, 't is vies, maar... de zaak ligt er toe, 't is gebeurd: Staring maakte by die gelegenheid 'n vers! Welke Styntje zal de ontelbare kousen breien, die noodig zyn om den losprys optebrengen voor zóó'n vergryp? Ach, ik wou er mee schertsen, maar 't gaat niet. Waarheid is, dat zulke onzedelyke afdwalingen my bedroeven. Wat moet wel zoo'n prinsjen of prinsesje - zy die dan toch wel eenig besef zullen gehad hebben van hun onbeduidendheid - wat moeten zy gedacht hebben van 't dichterschap waarmee ze een man als Staring bereid vonden zich neertebuigen tot kennisneming van hun potverteeren? En voegde het hèm, meetewerken aan gedeeltelyke rehabilitatie van den woesteling die zich verkneuterde in z'n liefelyk ideaaltje van den éénen cervex? Staring, o Staring! Waren er geen prulschryvers genoeg in ons land, om de waardigheid van 't hooge te-grabbel te werpen in den slik der gekroonde alledaagsheid? Moest juist gy, of moest óók gy, 't uwe bydragen tot bederf van dat Volk en van die vorstjes? Wie of wat zal staan blyven als de poëzie zich tot voetwisch maken laat?
Neen, de Poëzie heeft niets met de zaak uittestaan! Zy hangt goddank niet af van de verbystering des jongen mans die pas van de akademie, in z'n opgedrongen onnoozelheid meent háár te dienen door ook eens 'n versje te maken, 't bekende ongeluk dat zoo velen overkomt, en by uitzondering soms - gelyk hier 't geval was - zelfs den dichter! (56) Maar die dichter had het besef van z'n waarde achtergelaten op de schoolbank waar-i werd afgericht op 't uiten van denkbeelden die de zynen niet waren, en gemeenzaam gemaakt met de stelling dat 'n wèl onderwezen persoon geen eigen denkbeelden noodig heeft, jazelfs dat ze misstaan. Misschien schaamde hy zich nu-en-dan - als de lichtekooi over 't eelt dat verwytend aan den eerlyken arbeid van vroeger dagen herinnert! - by 't bespeuren dat de geknotte oorspronkelykheid van z'n aanleg nog altyd niet geheel-en-al was uitgeroeid. En, om trouw te zyn aan de zoo professoraal gedoceerde ontrouw, moest vooral de vorm waarvan by zich bedienen zou, van iets vreemds getuigen. Grieksch, latyn, laplandsch als 't wezen | |
[pagina 265]
| |
moet... neen, laplandsch niet. Die taal werd niet onderwezen aan de akademie, en de letterkunde van Samojeden en Kamschadalen werd dus byna even onbruikbaar geoordeeld tot het behandelen van 'n hollandsch onderwerp, als die van Holland zelf. Er was onnatuur noodig, o ja, maar ook daarin bestaan soorten en schakeeringen. De onnatuur die den klassisch-beschaafden man kenmerkt, moet zeer bepaald de kleur dragen van 't ding dat Universiteit genoemd wordt, ter-eere zeker van den hardnekkigen stryd dien 't sedert eeuwen gewoon is te voeren tegen universeele ontwikkeling.
Een pas gerestaureerd prinsje zou den Wildenborch voorbytrekken. Wat gevoelt 'n rechtgeaard Nederlander by gelegenheden van dien aard? En hoe behoort men de aandoeningen die zoo'n bezoek opwekt, aan den dag te leggen? Ik weet het niet, en daarom zou ik eenvoudig gezwegen hebben als 'n prins van de hier bedoelde soort zich de eer had gegeven in m'n buurt te komen, en de oneer van 't voorbygaan zonder bezoek. Onze Staring dacht er anders over. Wel blykt er dat-i evenmin als ik wist wat hier te dithyrambizeeren viel, maar 'n dithyrambe moest er wezen, meende hy. Z'n ouweluî - en die fameuze prins! - moesten toch weten dat-i niet voor niemendal in klassiekery gedaan had! En 't schynt wel dat-i den gedachtenloop volgde dien ik zoo-even ver onderstelde by den brekebeen die 'n portret maken wou. Ik herhaal dat ik Staring niet voor 'n brekebeen houd, maar om te ‘Herdenken’ had-i niet genoeg geleefd, en vooral... de akademische geur was hem nog niet afgewaaid, en dit komt in dit geval op 'tzelfde neer. Alzoo: ‘de prins is terug - o ja, zeer velen in 't land hadden hem terdeeg gesproken! - en er moet 'n mooi stuk wezen. Zekere Theokritus maakte een stuk op den - N.B. symbolieken! - terugkeer van Adonis. Dat stuk was mooi, en wordt geprezen. Als ik dus 'n voorbeeld neem aan 't stuk van Theokritus, zal ook myn stuk mooi wezen en geprezen worden. Probatum est!’
Welzeker, wie niet weet wat-i zeggen zal, en hoe hy iets zeggen zal, zoekt 'n model, en liefst uit de oudheid. C'est bien porté! Niets is gepaster dan 'n geldersche boerenfamilie die uitloopt om den prins te zien, in 't gewaad te steken van grieksche vrouwen op 'n Adonis-feest? Gepast? Gepast? Méér dan gepast! De keus getuigt zelfs... van armoed aan denkbeelden, nu ja, maar toch ook van grooten rykdom aan fyne politiek. Hoe ter-wereld kan men 'n vorst aardiger stemmen tot het uitdeelen van 'n leeuwen-orde, dan door hem toete- | |
[pagina 266]
| |
spreken alsof-i de lieveling was van de uit schuim geboren godin? Maar de zinspeling zit nog dieper. We willen nu niet eens gewagen van de balsamieke verwantschap tusschen oranje-bloesem en de Myrrheplant waaraan 't bevallige knaapje de helft van z'n aanzyn te danken had. Ook slaan we nu eens de grootvaderlyke eigenaardigheid van Cinyras' vaderschap over, en staan niet stil by al de rozen en anemonen waarin 't prille bloed veranderde dat by Quatre-bras zoo zuinig mogelyk gestort was. Ga naar voetnoot* Maar we vragen of men niet byzonder ònakademisch-bot wezen moet, om niet intezien dat de fabel van Adonis zonneklaar de terugkomst van 'n welriekend vorstenhuis beteekent? Niets is duidelyker. Een verdreven vorst logeert in de hel, d.i. in Engeland, en z'n terugkeer in de armen van al de onderdanige schuimdames die hem met reikende halzen staan te wachten langs de heggen van den Wildenborch, moet, mag en zal mythologisch-klassisch bejubeld worden. De geleidelykheid van dit alles - en vooral de op zooveel waars gegronde zedelykheid! - springt ons vonkend in de oogen. En ook in Staring's oogen...
Gekheid! Hy was verstandig genoeg om beter te weten, maar... die ‘akademische leiding!’ |
|