Ideën VI
(1878)– Multatuli– Auteursrechtvrij1189.En nog altyd spionneerde die leelyke dikke dame door 't venster van de zykamer. 't Kwam Wouter voor, dat zy iets hem betreffende meedeelde aan iemand die in haar gezelschap was. Een heer van minder dan middelbaren leeftyd, boog over haar heen naar 't venster, en wenkte Wouter met niet zeer vriendelyk gebaar, dat-i de stoep verlaten, en beneden aanschellen zou. Goddank, nu wist onze kandidaat-handelsman ten-minste iets. Allerbeleefdst nam-i z'n hoed af, en schoof blootshoofds eenigszins bukkend dat dreigende venster voorby, en de stoep af. Inderdaad, beneden by de dubbele glasdeur was ook 'n bel, en daarnaast las hy 't woord: magazyn. Hier zal ik moeten wezen, dacht hy. Kantoor en magazyn zal wel zoo omstreeks 'tzelfde zyn. En hy belde.
De persoon die belast was met het ‘naloopen’ van deze schel, zou alweer zeer gevoegelyk kunnen doorgaan voor 'n kurator of superintendent van 't respekt. Hy gaf Wouter veel tyd tot meditatie, vooral over den tekst hoe moeielyk het is integaan tot den huize Kopperlith. Of onze expektant-handelsridder behoorlyk gebruik maakte van de zoo gul aangeboden gelegenheid tot ontwikkeling van z'n denkvermogen, is te betwyfelen. Bovendien, hy werd gestoord. Men tikte - en | |
[pagina 305]
| |
op den klank af geoordeeld, eenigszins toornig - tegen 'n glasruit van de zykamer. Wouter stapte een tred achteruit, en zag naar boven. De m'nheer van zoo-even beduidde hem met driftige bewegingen, dat-i nogeens moest aanbellen, en wat harder. Wouter bedankte door het afnemen van z'n hoed - had niet z'n moeder hem vóór alles, fatsoenlykheid aangeprezen? - en hy waagde nu 'n harder trekje, dat nog altyd niet terstond door 't openen van de deur gevolgd werd. Het scheen wel dat de Cerberus van 't ‘magazyn’ 'n zeer hoog denkbeeld koesterde van 't respekt dat de heeren Ouwetyd & Kopperlith noodig hadden. De man overdreef z'n yver. Dit begon zelfs de heer in de zykamer intezien, die alweer tikte, en wenkte: ‘schel nògeens voor den drommel!’ met 'n uitdrukking alsof Wouter 't helpen kon dat er niemand kwam. Hy voelde heel duidelyk hoe de ware fatsoenlykheid voorschreef, vergeving te vragen dat men hem zoolang wachten liet.
Intusschen gluurde hy door de glasdeur, en wierp nieuwsgierige blikken in 't ‘magazyn.’ Het was een van die lokalen welker afmetingen men gewoon is uittedrukken door de dichterlyke vergelyking met 'n pypelâ. Eenigszins in afwyking van de bekende omschryving in de meetkunst, verheugde zich de hier bedoelde ruimte in de eigenschappen van lengte, breedte en... laagte. De breedte was met die van 't huis gelyk. De lengte werd aan de voorzy begrensd door de reeds bekende glasdeuren, die in haar poging om wat licht doortelaten, werden bygestaan door 't schuins hoekje venster dat z'n hypothenuze gemeen had met den stoep, en bovendien door 'n ander raampje dat aan de vóórzy van die stoep aan de straat uitkwam. Het hokje dat door dit venstertje z'n licht ontving, heette ‘het kantoortje’ in tegenstelling van 't ‘ kantoor’ dat we straks zullen te zien krygen. Wat overigens de ‘laagte’ van 't magazyn aangaat, deze benaming is zoowel gegrond op de zeer geringe afmeting van den opstand, als op 't peil van den vloer. Een volwassen man kon met z'n opgeheven hand de zoldering bereiken, en de bodem lag 'n voet of drie beneden den beganen grond. Hy verhief zich niet verder boven de riolen die in de gracht uitliepen, dan juist voor de bewoners noodig was om niet te worden meeweggespoeld met de vuiligheid. Wat de verlichting aangaat, men begrypt dat het weinige glaswerk aan de voorzy, niet àl 't werk alleen kon doen. Ongeveer op één derde van de lengte, hield het binnenkruipend licht op. Wie evenwel scherp van gezicht en rechtvaardig was, moest erkennen dat-i, heen- | |
[pagina 306]
| |
borende door de duisternis van 't midden, vry duidelyk kon bemerken dat de bouwmeester gepoogd had ook aan den achterkant iets te laten binnendringen dat naar vermindering van duisternis geleek. Daar namelyk was door vriendelyke bemiddeling van 'n boven de zoldering van 't magazyn gelegen binnenplaatsje, iets te zien dat niet volstrekt zwart kon genoemd worden. Hoe de venstersoort heette, die dit wonder te-weeg bracht, weet ik niet recht. Een lantaarn, of 'n koekkoek, of zoo-iets. Er is altyd wat armoedigs in zulke bouwkunstige meesterstukken. Ze geven getuigenis van de bekrompenheid - in alle beteekenissen! - die ik aanroerde in 401.
Voor-zoover Wouter's blikken in 't magazyn konden doordringen, bemerkte hy dat de langsche middelruimte was ingenomen door 'n breede tafel, waarop stapels lynwaad gerangschikt lagen. Ook rechts en links langs de muren waren zulke koopmanschappen opgestapeld, zoodat slechts 'n nauwe doorgang aan weerszyden, van die lange tafel overbleef. Alleen aan 't vooreind, tusschen 't ‘kantoortjen’ en de glasdeur, was eenige ruimte overgelaten, waar 'n meubel op schragen stond, dat hy later leerde kennen en waardeeren als ‘de paktafel.’ |
|