Ideën VI
(1878)– Multatuli– Auteursrechtvrij1188.Juffrouw Pieterse had het zeer druk met de wichtigheid van den dag, en was mild in 't uitdeelen van lessen omtrent de manier waarop Wouter zich in z'n nieuwe betrekking zou te gedragen hebben. Hy moest vooral heel fatsoenlyk wezen, en door z'n gedrag de heeren opwekken tot het besef der goede hoedanigheden van z'n moeder. Ook was 't niet kwaad hun meetedeelen dat-i by de Holsma's op den Kolveniersburgwal gelogeerd had, en dat de schoenen van z'n vader...
- Ja, moeder, zei Stoffel. En hy moet vooral precies op z'n tyd op 't kantoor wezen. Daar houden zulke menschen van. - Juist! Altyd precies op je tyd, want daar houden ze van. En als ze je-n-iets vragen, dan moet je maar risseluut antwoorden, heel risseluut. En kyk niet telkens zoo scheef-uit, dat verfrommelt je boordje, en dat stáát niet voor 'n jongen die al op 'n kantoor is.
Dat boordje - amsterdamismus voor: halskraag - had 'n groote rol gespeeld in de voorbereidingen tot de geschiedenis van dezen dag. De belangstellende lezer herinnert zich zeker 't jukkraagje, waaronder Wouter gebukt ging toen we 't eerst kennis met hem maakten in de Hartenstraat. Door 'n verdrietige gaping in m'n archief - daarvan zullen zich méér sporen vertoonen, helaas! - ben ik niet in-staat met juistheid al de overgangen te schetsen, die in dit opzicht de toenmalige periode scheidden van de tegenwoordige, doch wel weet ik dat de opstaande boordjes die Wouter vandaag zouden begeleiden naar ‘den handel’ 'n zeer voornaam bestanddeel uitmaakten der fondamenten van juffrouw Pietersen's hoop. En ook Wouter-zelf dacht niet gering over deze verandering. De | |
[pagina 301]
| |
twee plankstyve linnen lappen die z'n wangen bedykten, maakten op hem 'n dubbelen indruk. Eerst en voornamelyk dien van 'n toga virilis. Vervolgens 'n paar roode streepen, die den weg weezen van z'n mondhoeken naar z'n ooren. Hy was er grootsch op, en reeds hierom alleen zoud-i zoo graag Femken ontmoet hebben. Wie styf-overeindstaande halsboorden draagt, is geen kind, en niemand zou dit beter inzien dan iemand die voor bleekmeisje fungeerde, en dus beroepshalve gewoon was met zulke onderscheidingsteekenen omtegaan. Maar dat deze roemryke blyken van volwassenheid 'n lastige keerzy hadden, is ook waar. Wouter moest voortdurend recht voor zich uit zien om z'n pronk niet te bederven. Hy voelde dat dit hem 'n zot voorkomen gaf, en de neiging meedeelde om te spreken als Stoffel, maar 't was juist dit gemaakte, dit onnatuurlyke, waarmee hy, volgens de niet geheel onjuiste menschkundige berekening zyner moeder, de gunst moest winnen van z'n nieuwe chefs. Dus:
- Draai toch in-godsnaam je hoofd niet zoo telkens rechts en links. 'n Mensch moet vóór zich kyken. Je kunt er vast op aan, dat zulke heeren van deftigheid houden. Je moet je nu met je nieuwe boordjes - 't zyn ouwe van Stoffel, maar dat doet er nu niet toe, wat zeg jy, Trui? - je moet je niet aanstellen als 'n wilde.
Van wildheid was geen spraak, toen Wouter 'n kwartiertje na deze laatste vermaning, allerbeschaafdst aanbelde aan zeker huis op de Keizersgracht, dat met den naam Kopperlith gemerkt was. Doch, helaas, 't scheen wel of reeds z'n eerste aanraking met die firma 'n misgreep wezen moest. Twee toegangen boden zich - niet zeer oprecht uitlokkend, maar bruikbaar toch - den bezoeker aan. Een dubbele glasdeur vertoonde zich op de laagte, of zelfs ten-halve beneden de laagte, van de straat, doch daar-naast gaf 'n ‘opgaande stoep’ gelegenheid om doortedringen tot 'n soort van bel-étage. Wouter, vol fatsoensbejag, vond den laatsten weg 't geschiktste, en met niet zeer flink gestrekte knieën besteeg hy de acht of tien trappen. Op 't bordes aangeland, trok hy zoo zacht mogelyk aan de bel: men mocht het eens hooren! Onwillekeurig, en byna met schrik, ontwaarde hy door 't venster van de ‘zykamer’ het gelaat eener bejaarde dame, dat zonder de geringste uitdrukking van welwillendheid z'n figuurtje scheen te monsteren. 't Scheen wel dat ze hem de stoep wou afkyken. Wouter had er 'n pynlyk gevoel van, en maakte zich zoo klein mogelyk. 't Is niet ieder gegeven, en vooral | |
[pagina 302]
| |
niet iemand die z'n eerste opstaande halsboorden torscht, zonder angst op de stoep te staan van 'n huis op de Keizersgracht! Met genoegen ware onze held hard weggeloopen, maar... wat dàn? Bovendien, hy had geen militairen rang, en moest dus stáán blyven onder bereik van 't geschut uit die zykamer. Het... vrouwspersoon bleef hem aanzien met vinnigen blik, en scheen maar niet te kunnen verdragen dat er iemand aanklopte aan háár paleis. De martelende inspektie duurde lang, zóó lang dat Wouter ernstig begon te denken, òf aan den aftocht, òf aan 't herhalen van z'n klinkende aanmelding. Maar ook tot deze beide uitersten was 'n moed noodig van heel andere soort dan-i... misschien eenmaal hebben zou, doch gewis op dìt oogenblik evenmin bezat als de vereischte. Wat baatte hem nu Holsma's heerlyk voorschrift om altyd flink z'n naast-byliggende plicht te doen? Wat viel er nu te leeren? Wat kon-i arbeiden op die stoep? In 's hemelsnaam: hy wachtte!
Lezers, die omgegaan hebben met goden, keizers, prinsen en mannen en place, weten waarschynlyk dat iemand die zich respekteert, moeielyk te genaken is. De bewoners van de amsterdamsche Keizersgracht respekteeren zich zeer, waarin ik dan ook 't heel eenig kenmerk vind, dat hen uit de verte op goden doet gelyken, zonder nu juist te beweren dat ze zich aan den anderen kant te-buiten gaan aan humaniteit. Wat overigens dat respekt aangaat, ze hebben eigenaardige manieren om ook anderen daarmee aantesteken, en wie niet op z'n hoede is, wordt er ziek van. Achtenswaardige oude schryvers, die de Natuurlyke Historie der Kleinstädterei tot onderwerp van hun studien kozen, verzekeren dat de dienstboden in bedoelden kring worden afgericht op 't inboezemen van ontzag aan bezoekers: ze laten de ongelukkigen die door 'n gram noodlot veroordeeld werden zich daaraan bloottestellen, zeer lang wachten, op 't openen van de huisdeur. Het schynt dat de ad hocdienstdoende keukenmeid, door een tot de uiterste grenzen der mogelykheid gerekt dralen, den bezoeker in den waan moet brengen, òf dat het huis zoo byzonder groot is, of dat haar bezigheden onafbrekelyk zyn omdat ze zoo byzonder veel te koken heeft. Bedoelde auteurs schryven dezen diepzinnigen gedragsregel op rekening van zekere jacht naar aanzienlykheid. God-bewaarme dat ik die jacht loochenen zou, maar de aanzienlykheid draagt in myn mond 'n heel anderen naam. Ze komt my - met het oog op de van dit woord in m'n vorigen bundel gegeven definitie - ploertig | |
[pagina 303]
| |
voor. En aan zulke ploertery is nu ons Woutertje voorloopig overgeleverd. Hy wachtte met heldhaftig geduld. Heel eindelyk werd de deur door 'n vry onoogelyk vrouwspersoon geopend, doch maar heel even, en niet verder dan volstrekt noodig was om Wouter toetesnauwen:
- Wat mòtje? Mot je by mefrôô weesse? Wa's je booschap? Je skelt huis, jonge! Ik ken niet f'r jou plessier den heelen dag de skel naloope. Waarom skel je huis?
By mevrouw? O neen, gewis niet! Wouter dacht niet aan mevrouwen. Maar: ‘je skelt huis’... wat is dàt?
- Of skel je keuke?
Deze tweede vraag gaf licht. Wouter bemerkte nu dat er twee belknoppen uit de deurpost staken, en dat ze onderscheiden waren door de benamingen ‘keuken’ en ‘huis.‘ Wie groente, vleesch, boter of melk kwam brengen, moest zich melden door middel van de keukenbel. En alleen bezoekers die aanspraak konden maken op toegang tot het salon - 'n ding dat er in zekeren zin niet was, gelyk we zien zullen - mocht zich aanmatigen de zeer pretentieuze huisschel in beweging te brengen. Wouter die noch viktualie kwam brengen, noch z'n opwachting maken wilde aan ‘mevrouw’ - zou zy 't wezen, die zoo onlieftallig door 't venster van de zykamer gegluurd had? - Wouter erkende stamelend dat-i zich vergist had, en niet wist waar-i wezen moest. Juist wilde hy zeggen dat-i... de jongeheer Pieterse was, toen de meid, die zich volstrekt niet nieuwsgierig toonde naar z'n identiteit, hem de deur voor den neus dichtsmeet.
Door m'n al te vurig dichterlyk genie heb ik me daar laten verlokken tot 'n overdryving die zeer te betreuren is. Herhaaldelyk sprak ik van 'n deur, en... die geopend. Een klein beetje maar, heel eventjes, zoo ongastvry mogelyk, maar geopend toch! Dit nu was de waarheid, maar... een deur? Vervloekte hyperbolen: 't was 'n halve! De huisdeur waarachter 'n rechtgeaard Amsterdammer z'n vrouw, z'n effekten en z'n schimmelig patriciaat verbergt, is halverhoogte in tweeën geknipt. De bezoeker moet eerst deugdelyk gerekognosceerd zyn, voor men hem door 't openen van de onderste helft, den toegang vry laat. De zeer letterlyk-exklusieve strekking dezer byzonderheid ligt alzoo voor-de-hand, en wordt duidelyker nog, wanneer men ze in-verband brengt met de talloozo hekjes en afsluitingen die elken voorbyganger schynen toete- | |
[pagina 304]
| |
roepen roepen: ‘myn huis, je komt er niet in!’ En nog zyn er gevoellooze bedillers, die 't den Amsterdammer van zulk gehalte kwalyk nemen dat-i, by zóó'n benauwde levensopvatting, in den regel 'n dom schepsel blyft! Die onbillykheid is niet uittestaan. Geen Solon of Stuart Mill zouden zich, onder 't genot van zulke bekrompen gemoedsvermogens, hebben kunnen opwerken tot de geniale hoogte, die ze, dat ze, waarop ze... ik weet niet verder. Maar dat Amsterdammers volkomen 't recht hebben zich dommer aantestellen dan anderen, is 'n waarheid waarvoor ik dit vel van m'nIdeen te-pand, en hun eigen gemeentebestuur tot voorbeeld geef. In die stad wordt de Schouwburg... aan den meestbiedende verpacht! Ga naar voetnoot* Dit staal zal wel genoeg zyn. |
|