Ideën VI
(1878)– Multatuli– Auteursrechtvrij1186.Wouter was inderdaad dien saturdag-nacht by de Holsma's gebleven. Den volgenden morgen vroeg nam de dokter hem by zich op de studeerkamer, en sprak hem vriendelyk toe. Hy moedigde den ontluikenden jongeling aan, hem zoo goed mogelyk te vertellen wat er in z'n gemoed omging, doch onthield zich zorgvuldig van alles wat Wouter in de meening zou kunnen brengen dat-i byzonder was. Het spreekt | |
[pagina 288]
| |
overigens vanzelf, dat hy meer begreep dan Wouter zeggen kon. Ook de niet zeer handig overgeslagen geschiedenis met de onnoozele verleidster, lag hem klaar voor oogen. Hy luisterde naar Wouter's ontboezemingen, als naar iets zeer bekends, en stelde z'n onbegrensde eerzucht - of liever z'n voorbarige en overspannen zucht naar 't goede: z'n God-zyn - als 'n gewoon verschynsel voor, dat uit de levensperiode voortsproot, en... dat uit den weg moest worden geruimd. Ook Wouter's liefde voor Femke, behandelde hy als 'n zeer gewone zaak. Om aan al deze geringschatting zooveel doenlyk de pynlykheid te ontnemen, haalde hy gedurig z'n eigen ondervinding aan, en verklaarde zichzelf schuldig aan de fouten die hy in Wouter meende te moeten gispen, een methode die nog altyd veel ouders en opvoeders onbekend schynt te zyn. Ook Jezus heeft over 't hoofd gezien dat men zich bukken moet om te kunnen opheffen. Of werd hem die terugstootende heiligheid aangewreven door vervalschers? Meenden zy misschien dat de zondeloosachtigheid die hem zoo volstrekt onbevoegd maakte tot voorganger, als onmisbaar bestanddeel van z'n goddelyke natuur moest worden voorgesteld? Zagen ze niet in, dat de voorgewende verheffing tot méér dan Mensch, 'n verlaging was beneden 't peil der Mensheid, die juist aan den specifisch-menschelyken stryd tegen afdwaling, haar hoogheid te danken heeft? Dat ook hier alweer 't onbruikbaar-goddelyke uitloopt op ongerymdheid, spreekt vanzelf.
Holsma, heel ongoddelyk, maar goedig, verstandig en waar, zette zich niet op 'n voetstuk. Hy begon met de betuiging dat ook hy in z'n jeugd alles wat Wouter hem meedeelde, ondervonden had, en tevens dat hy dezelfde gemoedsverschynselen in byna alle andere jongelieden waarnam. Ook trachtte hy de zaak terugtebrengen op burgerlyk-praktisch terrein, met vermyding van allen prikkel tot geestvervoering. Het kwam hem voor, dat z'n patient aan zulke behandeling behoefte had, en hy volgde dus in zekeren zin de koudwatermedikatie van Vrouw Claus. Of deze ontnuchtering ten-allen-tyde en voor ieder dienstig is, blyft de vraag. Ook paste de menschkundige Holsma ze slechts voorloopig toe, en misschien wel als proef om te weten of Wouter tot hooger levensopvatting in-staat was. Hy liet hem z'n gemoed uitstorten, en viel hem niet in de rede, waaruit voortvloeide dat Wouter vry slecht sprak, omdat onafgebroken verhandelingen niet in de natuur liggen. Juist het gehakkel der voorstelling deed den ongeoefenden spreker bemerken - en hierom was 't Holsma te | |
[pagina 289]
| |
doen - dat z'n aandoeningen minder belangwekkend waren dan hy gemeend had. Hy voelde lust zichzelf in de reden te vallen met de vraag: ‘is 't anders niet?’ en begon nu te vreezen dat ook Holsma dit zeggen zou. Maar toen-i eindelyk scheen gereed te zyn, antwoordde deze vriendelyk:
- Zeker, zeker, m'n jongen, ik ken dat! In zulke stemming zou je overal willen zyn, alles willen regelen, beheerschen... alles goed-maken, niet waar? Je hebt 'n gevoel alsof je voor alles aansprakelyk was. Het hindert je dat er zooveel verkeerds is in de menschen, en dat zy... o ja, ja, ik ken dat zeer goed! Maar, eilieve, denk eens na over de middelen die je ten-dienste staan. Hoe zou je 't aanleggen om iets te verbeteren?
Wouter zweeg.
- Meen je dat àlle menschen slecht zyn? Dit mag je toch niet aannemen, dunkt me. Onder die menschen zyn er gewis velen die 'tzelfde wenschen als jy. Waarom veranderen zy de wereld niet?
Wouter zweeg alweer. Juist de eenvoudigheid van de vraag belemmerde hem. Maar Holsma drong op antwoord aan.
- Welnu? Komaan, ik zal je helpen. Geloof je dat ik 'n goed mensch ben? - O ja, riep Wouter hartelyk. - Ei? Nu, ik geloof 't ook. Ik zou me schamen als ik dit niet durfde zeggen. Waarom dan verander ik de wereld niet? Je spreekt zoo dikwyls van Afrika - omdat je dat land niet kent, m'n jongen! - welnu, ik die 'n goed mensch ben, heb nog altyd de slavenjachten niet afgeschaft. Waarom niet, denkje? Antwoord eens.
Wouter was volstrekt geen debater. 't Lag niet in z'n eerlyken aard, het geven van 'n stellig antwoord te weigeren uit vrees dat het straks zou kunnen gebruikt worden als stormram tegen de meening die hy verdedigen wou. Toch bleef hy weifelen. Men bedenke dat Holsma bezig was met 'n amputatie. Is 't wonder dat de patient het deel van z'n ziel, dat afgezet worden moest, angstig terugtrok?
- Welnu, dan zal ik de zaak anders voorstellen. Je hoort immers wel dat aanhoudend geklop en gehamer... luister! Dat is van 'n smedery hier-naast. Je begrypt wel dat me dit soms | |
[pagina 290]
| |
hindert? - By ziekte? - Ja, en als ik te denken heb. Ik wenschte die smedery verplaatst te zien... zóó...fluks... op-eens! Zeg me nu eens, waarom doe ik dat niet? - Omdat... u niet kan, m'nheer. - Juist! Dáárom ook heb ik tot heden toe niets veranderd aan al wat er verkeerd geschiedt in Afrika. En ook in Azie niet. En in Amerika niet. En in zeer veel landen niet. Maar gister-avend in de komedie, toen je onwel was - 't was er warm! - nam ik je mee, en ik heb je verzorgd en naar bed laten brengen. En ik heb je moeder laten geruststellen over je lang uit blyven. Dat alles was m'n plicht, niet waar? - O, m'nheer... - Geen dank, m'n jongen! 't Kwam me voor, dat het m'n plicht was, en ik deed het: omdat het kòn. Wat niet kan, is m'n plicht niet! En daarom ook neem ik die smedery niet tusschen duim en vinger, om haar te verzetten naar 'n andere buurt. Om dezelfde reden bemoei ik me niet met Afrika. Onmogelyke plicht is géén plicht, en het jagen daarnaar staat het vervullen van onze werkelyke plichten in den weg. Heb je weleens op-school je les niet gekend? - O, dikwyls! Maar in den laatsten tyd niet, omdat Femke... - Laat Femke nu even rusten. Misschien zeg ik straks een woordjen over haar. Toen je op-school je werk verzuimde, had je zeker aan wat anders dan je lessen gedacht, aan dingen die niet voor-de-hand lagen. Dit nu is de fout van veel jongeluî, en - word er niet boos om: ik was ook zoo! - ze komt grootendeels voort uit luiheid. Het is gemakkelyker zich te verbeelden dat men zweeft boven 'n berg die heel in de verte ligt, dan in werkelykheid z'n voet optelichten om over 'n steentje te stappen. Onder de millioenen zaken die je zoudt willen doen, zyn er slechts weinigen die je zoudt kunnen doen. Bemoei je voorloopig alleen met die weinigen. Dàt is de weg om verder te komen. Vraag altyd jezelf af: ‘wat wordt er op dit oogenblik van me gevorderd?’ en gebruik niet de ingenomenheid met het vermeend hoogere, als voorwendsel tot verwaarloozing van wat je lager toeschynt. Je bent ontevreden met je tegenwoordig standpunt? Wel, maak je 'n beter standpunt waard! Dit is de manier om het te bereiken, en de eenige goede manier. Vraag jezelf by elke gelegenheid af: wat is m'n naast-byliggende plicht? Kun je me dit beloven?
| |
[pagina 291]
| |
Wouter gaf er de hand op.
- En je wou zoo graag meer weten? Ik ook, m'n jongen? Laat ons zien wat er aan die kwaal te doen is. Wat u betreft, het ontbreekt je nu zeer in 't byzonder aan de schoolkennis, waarin jongelieden van uw leeftyd die in andere kringen werden opgevoed, je vooruit zyn. Dàt is ligt intehalen, en we zullen er op terugkomen, maar... 't is op dit oogenblik je naast-byliggende plichtniet! 't Beetje latyn dat onze Willem verstaat, en waar je zoo jaloers op bent, is in 'n paar maanden geleerd, vooral wanneer je je zult geoefend hebben in 't willen. Wat zou 't nu helpen, nu? Wen je eerst dat zweven af, dan komt het latyn vanzelf, en 't grieksch ook, en al de andere zaakjes waartegen je nu zoo hoog opziet. Er zyn op dit oogenblik heel andere vyanden te verslaan, dan de ridders uit je romans. Minacht de moeielykheden niet, die je te bestryden hebt. Dit zou juist oorzaak kunnen worden van 'n treurige nederlaag. Je moet je denkvermogen leeren gebruiken naar je eigen wil, en de verbeelding knotten die je anders over 't hoofd groeien zou. Er zyn wysgeeren geweest, die beweerd hebben dat het leven 'n droom is. Wat ze daarmee eigenlyk bedoelden, is me niet zeer helder. Die uitspraak-zelf komt me droomerig voor. Misschien vergis ik me hierin, doch wel durf ik met zekerheid zeggen dat droomen geen leven is. Begryp je dit?
Wouter knikte toestemmend.
- De ware verhevenheid, ging Holsma voort, is dat men doet wat men doen moet, zelfs 't geringe. Wat zou je zeggen van ridders die zich op den kop lieten slaan door vagebonden, omdat hun riddereer niet toeliet zulk kanalje ten-onder te brengen? Zou je dit niet 'n onbruikbare ridderschap vinden? Je gaat nu in den handel? Kom my over 'n maand eens vertellen, of je woord gehouden, en altyd je naast-byliggende plicht vervuld hebt? Dan zullen we verder zien, maar... dàt eerst! Zal je 't doen? - o zeker, zeker! Maar... m'nheer, mag ik u nu vragen naar... - Naar Femke? Wel, dat is 'n best meisjen, 'n heel braaf kind, en 'n nichtje van me. - Maar hoe dan te begrypen wat ze daar kwam doen? En hoe ze... - Die dame in de komedie was Femke niet. Dat was prinses Erika. We wilden haar zien, omdat haar voorouders aan | |
[pagina 292]
| |
de onzen verwant waren. Hierin is niets byzonders, kereltje! - Een wezenlyke prinses? - Ja, en Fem is 'n wezenlyk waschmeisje. We willen hopen dat die Erika even degelyk van karakter is als zy. Maar, jongen, hecht toch aan zulke dingen zoo'n gewicht niet. Men ziet dat afwyken van familievertakkingen dagelyks. Of, al ziet men 't niet, het is zoo. Er moet 'n tyd geweest zyn dat Erika's voorouders zich in beestenvellen kleedden, en de mynen ook. De vraag is, of zy 't weet dat ze hier te-lande stamverwanten heeft? Dat wy 't weten... nu ja, m'n broer Sybrand schept genoegen in 't opsporen der overeenstemming van schynbare tegenstellingen. Ook in taal... dit heb je by 't kippenhok gehoord. Wel beschouwd, is de wereld veel kleiner dan je meent: alles raakt elkaar! Wie weet of 't niet invloed heeft op de Geschiedenis, dat je morgen by die heeren... hoe heeten ze ook? - Ouwetyd en Kopperlith, m'nheer. ...dat je by de heeren Ouwetyd en Kopperlith den handel gaat leeren. Welnu, wereldhistorisch of niet, doe daar je naast-byliggende plicht! Dit is nu de ridderlyke taak die ik je opdraag... als je naar me luisteren wilt. Zal je 't doen? - Heusch, m'nheer! Maar... Femke? - Daar heb je 't al! Ze heeft niets met je naast-byliggende plicht te maken. De eenige dame die je voor 't oogenblik dienen moogt, is... nu, wie? - De... handel? - Juist! Wil je nu volstrekt iets van Femke weten... welnu, zy zegt ook dat je je niet met haar bemoeien moogt, en aan niets moet denken dan aan je werk... - O, ik zàl, ik zàl! - Nog wel tien jaren lang. - Tien jaren? Tien? - Ja, zóó zei ze toen ik haar vertelde dat je nog zoo weinig wist, en zoo weinig kon. - Tien jaren? - Nu ja, zóó zei ze. Misschien acht, of... twaalf, of... twintig, want je begrypt wel dat men zoo-iets niet zoo héél nauwkeurig kan bepalen. - Tien jaren? - Zóó zei ze. - Ik zàl! - Heel goed, m'n jongen. 't Zal my genoegen doen, en... háár ook. Begin er dus spoedig mee, en dring je niet op, dat het zoo byzonder moeielyk is. Dat maakt zenuwachtig. Dui- | |
[pagina 293]
| |
zenden zyn voor tien jaar begonnen met wat u morgen te doen staat, en... ze leven nog! Je ziet dus wel dat het kàn. Bovendien, denk nu voorloopig maar alleen aan de eerste maand. Zoo breek je den tyd. Over 'n week of vyf wacht ik je hier. Dan zullen we verder zien.
Na nog eenmaal beloofd te hebben dat-i ‘alle gekheid’ uit z'n gedachten zetten zou, nam Wouter voor dien dag afscheid. Maar hy bewaarde z'n rozeknopjes, al was 't hem niet helder of de vereering van deze reliek - het eenige wat hem uit de afgeloopen driedaagsche stormperiode overbleef - 'n prinses gold, of 'n bleekmeisjen, of beiden, of de kleine Sietske Holsma, of 't portret uit de zykamer, of 'n ideaal dat hyzelf samentooverde door 't onwillekeurig ineensmelten van al deze beelden tegelyk. Om zyn aan Holsma gegeven woord gestand te doen, verbood hy zich alle onderzoek dienaangaande, en drong met heldhaftigheid z'n aandoeningen terug. Het blyft de vraag, of-i tot helderheid en zelfkennis zou geraakt zyn, wanneer hy hierin niet geslaagd was? Wie zegt ons, of niet misschien de indrukken die hy meende te hebben opgevangen van buiten-af, de afspiegeling waren van z'n eigen gemoed? Om dezen twyfel begrypelyk te vinden, heeft men zich slechts aftevragen, of z'n fantazie werkeloos zou gebleven zyn, indien hy al die voorwerpen niet ontmoet had? Ik acht deze opmerking hierom niet zonder gewicht, wyl ik aan de gewaarwording die Wouter beheerschte, nog altyd den naam van liefde niet geven durf. Dat een der meest karakteristieke kenmerken van het beminnen, de zucht om goed te zyn - 508 - hem niet ontbrak, is waar. Doch deze neiging had zich reeds veel vroeger in eigenaardige overdrevenheid by hem geopenbaard, waaruit dan ook, lang voor hy Femken ontmoette, z'n overspannen eerzucht en de daarby behoorende hoogmoed waren voortgesproten.
Onder de aandoeningen die hy na 't gesprek met Holsma moest terugdringen, speelde de nieuwsgierigheid naar de oplossing der verschillende wyzen waarop Femke zich aan hem vertoond had, maar 'n zeer ondergeschikte rol. Dit schynt te vreemder, omdat hy aan de door Holsma gegeven verklaring geen geloof sloeg. Hy bleef er by, dat het meisje in den schouwburg wel inderdaad de persoon was geweest die men tot-nog-toe Femke genoemd had, en schreef Holsma's verzekering òf aan dwaling toe, òf aan de zucht om hem tot kalmte te brengen. Hy beweerde meer van dat meisje te weten dan den dokter kon bekend zyn, die haar niet in die herberg ge- | |
[pagina 294]
| |
zien had! Dat ze zich kon voordoen als prinses, kwam hem volstrekt niet vreemd voor. Het was eer te verwonderen, meende hy, dat ze de goedheid had, zich nu-en-dan te vertoonen als kindermeisjen of als dochter van 'n waschvrouw. Een prinses? Wel mogelyk! Waarom niet? Dat meisjen op die tafel zou niet Femke geweest zyn? Ook niet die verschyning in den schouwburg? Heel natuurlyk, en geheel in overeenstemming met de hoogte waarop hy altyd het voorgewende bleekmeisje geplaatst had? Als dat niet Femke was, dan kon zeer goed het meisje dat hy tot nog toe Femke noemde, eensvooral prinses wezen. Deze verandering was zoo groot niet, of liever... 't was er geen. Als 'n bliksem schoot hem nu ook de indruk door de ziel, dien het schrikwekkend bellen van juffrouw Laps dien vrydag-avend op hem gemaakt had. Toen immers reeds vroeg hy zich af, of daar misschien prinses Erika was, die kwam ruilen? Er bleek nu, dat ze dit reeds voorlang gedaan had! Dat er in dit alles iets geheimzinnigs lag, ontveinsde Wouter zich niet, maar dit geheimzinnige kwam zoo juist overeen met z'n droomen en luchtbeelden, dat het hem meer bevredigde dan ooit nuchtere waarheid zou hebben kunnen doen. Hy was evenmin nieuwsgierig als de velen die na de lezing vanGenesis, nu eens-vooral meenen te weten: ‘waar alles vandaan gekomen is’ en geen lust hebben in 'n onderzoek dat hun die genoegelyke zekerwetery zou kunnen kosten. Hierin zal dan ook wel de oorzaak liggen, dat voor zekere gemoederen slechts de fabel 't kenmerk van de waarheid draagt.
Gelyk de Mensheid in voorhistorische tyden, was Wouter nog altyd ontvankelyk voor 't buitengewone, voor 't wonderbare, voor 't onmogelyke. Wie hem verzekerd had dat Femken onderworpen was aan gewone aandoeningen, zou niet zoo zeker op geloof hebben kunnen rekenen, als de dichter die haar tot onderwerp had gekozen van de wildste fantazie. Wanneer hy haar had te spreken gekregen, zou er aan ànderen die 't onderhoud bywoonden, gebleken zyn dat zyzelf in dit opzicht hooger stond, maar of 't hèm gebleken ware, blyft de vraag. Elke uiting van haar eenvoudig gezond verstand zou hy hebben opgenomen als neerbuiging om-zynentwil, als 'n poging om 'n taal te spreken die verstaanbaar was voor... menschen of burgerjongetjes. ‘Ze houdt zich zoo om my niet afteschrikken’ zou hy dan gedacht hebben. In-hoeverre er by dit alles invloed werd uitgeoefend door de byna geheel uitgewischte herinnering aan de Fancy-verschy- | |
[pagina 295]
| |
ning, is moeielyk te bepalen. Wel was de indruk daarvan niet meer te herkennen, doch misschien deden zich nog altyd de gevolgen van dien indruk eenigszins gelden. Z'n geest was eenmaal zekeren weg opgestuwd, en in deze richting ging hy voort, al was dan ook 't punt van uitgang sedert lang uit het oog verloren. Ook deze byzonderheid is op de Geschiedenis van 't Menschdom ten-volle van toepassing. Wy werpen de fabels weg, waarmee ons Geslacht in z'n kindsheid werd vermaakt, we schamen ons over 't geloof aan de spokery waarmee het bedrogen werd, maar... blyven gebukt gaan onder de gevolgen der onnoozelheid van vorige geslachten.
Wouter vroeg niet meer: ‘zou zy 't zusje wezen, dat ik zoek?’ maar de behoefte aan ineensmelting met 'n wezen, dat hy wilde toebehooren - in-verband altyd met z'n zucht naar kennis en stryd - bleef bestaan. En alweder werkte de onbewustheid van deze neiging bevredigend op z'n begeerte om de vele byzaken die hy niet begreep, eens eindelyk opgehelderd te zien. In al het vreemde dat hem de laatste dagen overkomen was, vond hy evenzeer aanleiding om zich aftevragen: ‘wat wàs er toch?’ als om zich toeteroepen: ‘zeker, zeker, zóó is het! Juist wat ik altyd meende!’ Dat mysterieuze-zelf was juist de voldoening die hy zocht, en... dus nog altyd 'n blyk van z'n onrypheid. Zyn aandoeningen waren hem als 'n bewogen water waarin de onvolwassen ziel de Nixen ziet spelen, die ze zien wil, hoe onbestemder van omtrek, hoe weifelender van lynen, hoe liever. Naar juister teekening, naar meer duidelykheid, haakt die ziel niet... er mocht eens blyken dat ze zich slechts gespiegeld had in de rimpeling van den door haarzelf in roering gebrachten vloed!
Was Femke géén prinses? Was princes Erika niet - uit weelde-liefhebbery dan - 'n waschmeisje? Eilieve, misschien ook was dat heerlyk standbeeld op die tafel, noch de een noch de ander... 'n derde verschyning dus! Drie? 't Is te weinig! Millioenen beelden van dien aard waren niet te veel om, saamgevat in één totaal-gedachte, de begeerte te bevredigen van 'n gemoed dat, slechts ontluikend nog, niet Femke beminde, maar... de Liefde! Waarlyk, de knaap had nog veel te leeren, en waarschynlyk waren op deze behoefte, de raadgevingen van z'n menschkundigen vriend gegrond. Het schynt wel, dat Holsma inzag hoe Wouter vóór alles moest kennismaken met het àllerlaagste, om allengs opteklimmen tot de Poëzie der Werkelykheid die zooveel hooger staat dan | |
[pagina 296]
| |
liefelyk-bontgekleurde - maar kinderachtige, onvoedzame en dus verderfelyke - droomery!
Hoe dit zy, even als hyzelf, dalen we voor eenigen tyd naar lager sferen. Het hoofdkwartier van de Mensheid is nu eenmaal gelykvloers. Vandaar gaan wy altyd uit, dáárheen keeren wy altyd terug. Het is al wel, wanneer we niet verleerd hebben van-tyd tot-tyd ons te vermeien in wat vlucht. Hopen wy dat de lust en de kracht ons niet begeven, die uitspanning te hervatten. Er bestaat dan tevens kans, nader kennis te maken met prinses Erika, by welke gelegenheid we misschien te weten komen dat aristokratie van verstand en hart niet uitsluitend behoeft gezocht te worden in de... lagere standen, zooals sommige romanschryvers - hofmakend aan 't gemeen - weleens voorgeven te gelooven. Reeds nu durf ik verzekeren dat ze wel degelyk ‘van de familie’ was, en wel in veel hooger zin nog, dan oom Sybrand weten kon.
Voor 't ons vergund is nader kennis met haar te maken, hebben we - precies weer als Wouter zelf - vervelender dingen te behandelen. Zóó immers moet m'n geschiedenisje geschreven worden, op-straffe van niet op 't leven te gelyken, wat 'n fout wezen zou, 'n groote fout... de gewone! |
|