len
voortgaan met de niet ongewone fout, 'n beschonkene z'n
schandelyken toestand te verwyten op 'n oogenblik dat-i onvatbaar is voor rede.
Maar op-eens bedacht ze zich, en, van toon veranderd:
- Och, lieve god, 't is waar ook, riep ze, hoe kan ik zoo praten! 't
Kind is van 't paard gevallen, de stumpert! Jesis-Maria, wat ben ik 'n gemeen
schepsel! Zeg, jongeheer, ben je van je paard gevallen? Och, och, och, wat doe
je-n-ook op zoo'n beest! En... waar is je skos-mussie? 't Stond je zoo aardig!
En je sabeltje? 't Rinkelde zoo! En nu al dood... Jesis-Maria! En je kleertjes?
Och, lieve god, hy is dood, en... van z'n paard gevallen! Ben je dood?
- Sietske! mompelde Wouter.
- Goed, goed, noem jy me gerust by m'n naam. Ik geef er niets om,
want groots ben ik niet, als je me maar zeggen wilt of je dood bent! Och, och,
och, Maria-Josef, hy is dood! Als Femke maar hier was!
Daar trilde iets in den zevenslaper: Femke! Was zy 't? Femke?
Was 't niet Sietske?
- Sietske ben ik, zei... Vrouw Claus.
Deze vreemde mededeeling was de moeite van 't oog-opslaan waard!
Maar ze vielen weer toe, en hy tegen haar aan.
- Je mag me noemen zooals je wilt - gut, waarom niet? Ik ben
waschvrouw - als je me maar zeggen wilt of je je bezeerd hebt, en of 't erg is?
En waar is je geruite muts? 't Is schande van je moeder, dat ze je-n-op zoo'n
beest zet... 'n ware schande! Zeker heb je armen en beenen gebroken? En je
ribben? En misschien je nek, hè? Zeg 't maar, jongen! Ja 't is schande
van je moeder! Zoo-even zag je 'r nog zoo snoepig uit... geen uur geleden! En
nu... leg maar gerust tegen me-n-aan. Och, wat zal Fem er van zeggen? De meid
zal desperaat wezen, en... ik ook!
Wouter richtte zich 'n weinig op, en wreef zich de oogen uit.
- Zeg, wat is er aan je gebroken? Wil je dat ik pater Jansen laat
roepen? Och, 't wurm kan niet spreken! Wat is er aan je stuk?
- Stuk? Gebroken? Aan my?
- Ja, stumpert, zeg 't maar!
Wouter betastte zich. Toen z'n hand de plek bereikte, waar