dan
ook weldra om, en lag daar alleronfatsoenlykst. Z'n petje rolde in de sloot, en
verdween langzaam maar zeker onder 't kroos.
De zeer enkele voorbyganger die hem bemerkte, meende dat daar 'n
beschonkene lag, en was ruimschoots in de gelegenheid om bespiegelingen te
maken over de al te vroege rypheid van zoo'n jong ventje. Een onderzoek naar de
oorzaken van 't geval - hy toch kon ziek, gewond of dood wezen - lag niet in de
zeden. Dat zyn politiezaken. 't Was volgens die zeden al wel, dat niemand hem
leed deed.
Gelukkig was 't aantal voorbygangers, om 't vroege morgenuur, nog
zeer gering. Bovendien, hy lag niet zeer naby het pad dat door 't grasveldje
kronkelde, en de meesten gingen voorby zonder hem te zien. Maar straks als er
gebleekt moest worden, zoud-i in den weg liggen, dat was zeker.
Z'n droomen bleven - als 't wakend leven-zelf - 'n zonderling
mengsel van schyn en werkelykheid. Een beetje waarheid, en veel bedrog...
ziedaar alles! Om rechtvaardig te zyn jegens slaapdroomen, moet men erkennen
dat ze maar beschikken kunnen over één soort van leugen. Even als
dichters en lasteraars! - vinden ze niets uit, en bepalen zich tot eenige
verandering in 't rangschikken of samenvoegen. Personen, zaken en denkbeelden
wisselen gedurig van rol, en leenen van elkander 't heterogeenste. Wouter
droomde precies als 'n ander in zyn geval zou gedaan hebben, d.i. onder den
indruk van de gegevens die hem waren meegegeven in den slaap, en van den
boomwortel waarop z'n lenden waren te-recht gekomen. Die wortel speelde voor
juffrouw Laps die hem pynlyk omhelsde, maar ze sprak daarby als oom Sybrand,
over taal en kippenhokken. Z'n moeder zag het aan, en geleek op koningin
Elisabeth die, volgens haar, Amerika had gekocht, en betaald met
háár geldje: honderd kromme pietjes. Klaas Verlaan droeg
'n fluweelen mantel, en zat schrylings op 'n gevleugelden kruiwagen vol
augurken, waarmed-i heensprong over 'n dame vol puistjes en ridderorden. Daar
kwam ook: ‘massa’ - persoon geworden - met 'n pruim in den mond, en
verklaarde dat-i Gooremest heette en op de Keizersgracht woonde, waar-i
‘met God’ in effekten deed. Een zevenklapper hield redevoeringen
over menschenrecht, en beukte Wouter in de ribben... dit was weer de schuld van
dien wortel. Een vries-bont boezelaar zong: honneur au plus vaillant, en
scheen daarmee broêr Stoffel te be-