Het was niet zonder inspanning, dat Wouter, koud, moe, beschaamd en
gebiologeerd, het waagde zich en z'n bankje eventjes van onder den straal weg
teschuiven. Dit sprak iets duidelyker, en bad vry welsprekend om genade.
Eigenlyk had-i gedurende de heele kunstbewerking niet anders gedaan, maar wat
baatte het? Besef om optestaan had-i niet. En bovendien... de goeie vrouw had
z'n kleeren over 'n droogstok geslagen, die niet onder z'n bereik was, en hy,
gaandeweg wakker geworden, begon schaamte te voelen over z'n volslagen gemis
aan bedekking. Hy bleef onbewegelyk zitten, maakte zich zoo klein mogelyk, en
verschool z'n kin tusschen de knieën. Ik denk dat Adam in
Genesis III ook zoo-iets gedaan heeft, en dit zal wel de
oorzaak geweest zyn, waarom hy in dat verdrietig hoofdstuk van de
paradyshistorie zoo moeielyk te vinden was.
- Wou je nog wat? vroeg z'n goedige Najade.
- Neen, neen, o neen, antwoordde hy snel, bevreesd dat 'n nieuwe
straal - de slinger rees al! - hem weer de spraak zou afsnyden. Neen, maar...
De onschuldige vrouw begreep niet wat hy wilde. En daar-i als 'n
klompjen in-een gedoken zat:
- Heb je véél pyn? vroeg ze.
- Neen! Pyn juist niet, maar...
- Ben je misschien moe van 't ryden?
- Van 't ryden? Ja, ja, ik ben erg moe!
- Dàt is het! riep Vrouw Claus. En ik heb 't wurm in z'n
slaap gestoord! Weetje wat we doen zullen? Je moet wat slapen... dat denk ik er
van.
En met 'n onbeschroomdheid, waarvoor ik eerbied vorder van den lezer
- zouden er zyn, die hiertoe te laag staan? - droogde zy Wouter af. Ze trok 'n
beddelaken van de schutting, wikkelde hem - zoo opgevouwen als-i was - daarin,
en droeg 'm weg als 'n pakje waschgoed.
Hy voelde dat ze hem neerlegde, en warm toedekte...
- Strek jy je beenen gerust uit, m'n jongen, als ze maar...
in-godsnaam niet gebroken zyn.
Wouter deed wat ze gelastte, en voelde 'n onbeschryfelyke
gewaarwording van welbehagelykheid. Z'n lichamelyke aandoening steeg tot
verrukking, toen z'n voedster de dekens