1151.
Prins Erik's zuster had inderdaad geld noodig. Ze speelde
Voorzienigheidje. Wat zy eigenlyk met de geleende som uitvoerde, weet ik niet,
maar zeker is 't dat de dankbaarheid - d.i. de betuiging van die aandoening -
haar wat druk werd. Ook drongen er zeer veel menschenvrienden toe, die haar
ruimer gelegenheid wilden verschaffen tot het voortzetten van haar liefhebbery,
dan goudbeursjen en gezond verstand toelieten.
We zullen maar aannemen dat er den vorigen dag te
Ouwerkerk 'n zware brand was geweest - men assureerde niet in die
dagen - of... 'n landman had al z'n koeien verloren aan de veepest - Thorbecke was nog niet geboren om die onaangenaamheid
uitteroeien - of... 'n ongehuwde kraamvrouw kon geen plaatsje krygen om
uitterusten van haar zondige verlossing - de zedekundige lezer weet misschien
dat de ‘deugd’ dit niet gedoogde in Wouter's tyd - of...
Hoe 't zy, Prinses Erika had de een-of-andere weldadige gekheid
uitgericht, 'n soort van débauche waaraan ze zich zeer dikwyls
te-buiten ging. Goed was 't zeker niet, maar er zyn erger ondeugden, en ik ken
velen die 't recht niet hebben zulke karakterfouten te laken. Voorloopig hebben
de moralisten dringender arbeid dan 't waarschuwen tegen fouten als die welke
den hoofdtrek uitmaakten in 't karakter van prinses Erika.
By deze gelegenheid dan had ze haar koets verlaten, en was van haar
gevolg afgeraakt. Om de menigte te ontwyken, die - juichend, dankend en...
vooral lastig - op haar toedrong, was zy in 'n roeischuitje gesprongen, dat aan
'n steiger lag, en waarin 'n man zat te slapen of nagenoeg. 't Was zoo warm!
Het was Klaas Verlaan, de ‘Amstelhavenknecht.’
De bons van den sprong deed hem ontwaken, en al de toe-