1122.
De lezer zal wel 'ns opgemerkt hebben dat nu-en-dan zekere
byzonderheden van eenigszins gelyksoortigen aard, elkander in kort tydverloop
opvolgen, als waren ze vruchten van één saisoen.
Ik meen twee verklaringen voor dit verschynsel gevonden te hebben,
die misschien dikwyls te-gelykertyd van gedeeltelyke toepassing zyn.
In de eerste plaats behooren wy ons tot het begrypen van zulken
raadselachtigen samenloop toeteleggen op de kansrekening. De serien van
gelyksoortige voorvallen hebben gelyk recht op bestaan als de even uitgebreide
reeksen van intermitteerende gebeurtenissen. ‘Heden zóó,
en morgen weder zoo!’ is evenzeer 't wachtwoord van de
logische noodzakelykheid, als: ‘vandaag dùs, en morgen zal
't anders wezen!’
Maar wy begaan gewoonlyk de fout - en wel by-afwisseling aan twee
kanten - een dezer beide regels meer byzonder te vinden dan ze verdient. En
waar we haar door de werkelykheid toegepast zien, denken we spoedig aan iets
vreemds.
Uit de gegevens die in elken kring bestaan - hoe nauw die kring ook
zy - kan 'n zeer groot aantal gebeurtenissen voortvloeien. De
uitgebreidheid van 't veld der mogelykheden bewerkt dat afwisseling van
soort zich menigvuldiger vertoont