rie’
't krabbedieven van 'n bloempot gestraft wordt?
- Ah... ja, dit wou ik je nog even zeggen, kwam pater Jansen
terugkeerend hem verzekeren, die anjeliertjes van de oude juffrouw Dungelaar...
't was om de bloemen niet, en ook niet om den pot, zieje, maar alleen omdat ik
zoo'n lust in klimmen had. Anders... men moet nooit iets wegnemen wat 'n ander
behoort, al staat het nog zoo hoog. Dag, jongeheer!.
En na 'n onverdiend-vriendelyken groet aan juffrouw Pieterse, ging
de man zyns weegs.
Stoffel erkende dat het zeer verkeerd was met pastoors te loopen...
- 't Is of-i mal is, zei juffrouw Pieterse.
- Ja, moeder, stapelmal! Maar de oorzaak is eigenlyk dat-i geen werk
heeft, en maar zoowat rondslentert. Op zoo'n manier komt er nooit iets van hem
te-recht.
Onze wysgeer had wel 'ns slechter gesproken, al zy het dan dat-i in
dit byzonder geval niet geheel-en-al gelyk had. Wouter liep niet leeg. De zaak
was maar dat-i niets tastbaars voortbracht. Stoffel begreep noch wist iets van
de gisting die in hem woelde.
- Wel zeker, zei juffrouw Pieterse, 't kind moet werk hebben. Als-i
maar letterzetten wou! Of in 'n schoenenwinkel. Gut, ik verg niet dat-i zelf 'n
schoen maakt!
- Dat loopen met pastoors komt alleen voort uit ledigheid, moeder.
Loop ik met 'n pastoor? Nooit! Waarom niet? Omdat ik alle dagen naar m'n
school ga.
- Ja, Stoffel, jy gaat alle dagen naar je school.
- Anders... er zyn wel goede pastoors ook. Daar heb je, byv. Luther,
dat was ook 'n soort van pastoor. En wat deed-i?
- Wel zeker, hy heeft de menschen griffermeerd gemaakt.
- Luthersch, moeder! Nu, dat 's byna 'tzelfde. We moeten niet zoo
bekrompen wezen, moeder!
- Wel neen, 'n mensch moet nooit bekrompen wezen! Precies wat ik
altyd zeg. Want, Stoffel, wat doet er 'n mensch z'n geloof toe, niet waar,
als-i maar braaf is, en niet roomsch.
Enz. Enz. Enz.
Wouter sprak meer waarheid dan hyzelf wist, toen-i zich by Vrouw
Claus den rang aanmatigde van iemand die ‘in den handel’ geweest
was, en weer ‘in den handel’ gaan