1102.
Niets is moeielyker natebootsen dan losheid. De dwaas kan zich -
door te zwygen, byv. - nu-en-dan voordoen als 'n man van verstand. De onkundige
kan pronken met zekere pas opgedane en misschien maar half-begrepen kennis. De
nydigaard vertoont beminnelykheid. De ongeloovige of onverschillige hangt
vroomheid uit. De liederlyke kan voor preutsch doorgaan, enz.
Al deze vervalschingen zyn niet zeer moeielyk aan den man te
brengen, maar 't voorwenden van 'n vluggen dartelenden geest is onmogelyk.
Wie 't beproeft, voelt dat-i 'n zot figuur maakt, en wordt daardoor
zoo ontevreden op zichzelf en anderen, dat-i oogenblikkelyk uit z'n rol valt,
en door stugheid onbekwaam wordt gemaakt haar weer optevatten. Het schynt
vreemd, maar 't is de waarheid, dat de zoodanige 'n boosaardige vyand wordt van
ieder dien hy vruchteloos trachtte nateapen.
Wie diep graaft in de ziel van den door
Beets geschilderden Nurks - 'n
meesterstuk! Nurks niet, maar 't werk van den artist - zal iets van den hier
bedoelden aard opdelven. De beminnelyke Nurks schopte maar zoo omdat-i niet
dansen kon.