Ideën IV
(1877)– Multatuli– Auteursrechtvrij1033.Men scheldt my uit. Want schelden is het, wanneer men iemand van wien bleek dat-i, levenslang eenigszins, en sedert velen jaren byna uitsluitend, een bespiegelend arbeidzaam leven leidde, tracht voortestellen als 'n beschonkene, als 'n liederlyke nachtlooper.
En... dit duldt de Natie.
Moet ik me anders uitdrukken?
Welnu dan: uit de Natie, uit dezelfde Natie die m'n werken verslindt, gaat geen enkele stem op om te protesteeren tegen zulke infamie! Men duldt het, dat ik m'n pen moet gebruiken tot het bestryden van zùlke vyanden!
Men belastert my. Want ‘laster’ is het, wanneer men iemand die bewees 'n goed mensch te zyn, en in-verhouding tot het algemeene peil, 'n uitstekend goed mensch...
Of heb ik gelogen in den Havelaar? Komaan, mooivinders!
Of heb ik gelogen in den brief aan den gewezen Landvoogd? Komaan, van twist! Me dunkt dat de termyn van antwoord als verstreken zou kunnen beschouwd worden. Die brief wordt over weinige weken (Januari 1872) vyftien jaren oud! Maar nòg roep ik u toe: antwoord! Nog wil ik u te- | |
[pagina 341]
| |
woord staan, als ge meent dat ik in iets, hoe gering ook, de waarheid te-kort deed. Ga naar voetnoot*
Gedurende die vyftien jaren hebt gy rustig geleefd. Ge hadt tyd en loisir, dunkt me, om u gereed te maken tot het geven van eenig ànder antwoord, dan den door de Natie zoo goed begrepen wenk, my aftemartelen door laster!
Ik bracht dien tyd ànders door, dit verzeker ik u! Ik zwierf, en leed gebrek, en werd gesmaad, en... arbeidde. Misschien zou ik me, als ge nu eindelyk eens spraakt, mogen beroepen op de afmatting die 't doel van uw taktiek schynt geweest te zyn. Welnu, ik beroep me hierop niet! Als waren de zaken waarover ik u in Januari '58 schreef, eerst gister gebeurd - ik heb nooit gelogen, en dus geen byzonder geheugen noodig! - ik zal u te-woord staan. Komaan, m'nheer van twist!
Nu ja, hy zal met zwygen voortgaan.
En waarom ook niet? Hy weet immers dat de Natie het duldt? Hy weet dat niemand hem in 't aangezicht spuwt...
En over die Natie zou ik me niet mogen beklagen, omdat ze my ‘niet kennen’ zou? Wat is openbaar, indien niet myn grieven openbaar zyn, en de taktiek waarmee men ze tracht te smoren?
Herhaaldelyk beweerde ik dat zy die ik aantastte, niet ‘durfden’ spreken. De heer post ontkent dit, en schynt myn bewering te willen ontzenuwen door 't feit dat hy me antwoordt. Dit geloof ik gaarne! Gy, post, hebt niets op uw geweten, en daarom doet juist uw schryven de beteekenis uitkomen van 't zwygen der anderen, die ik aantastte. Om konsekwent | |
[pagina 342]
| |
te zyn met den indruk die U aanspoorde tot het opvatten van de pen, behoort gy even als ik verontwaardigd te wezen over de dryfveeren, waardoor al die anderen - hen die ik noem en uitdaag - zich hiervan lieten terughouden.
En welke dryfveeren zouden dit dàn zyn, indien ik ongelyk had ze te zoeken in gebrek aan moed?
Moet ik U herinneren dat er in m'n uitdrukking: ‘niet durven’ geen zelfverheffing ligt, alsof er vrees zou bestaan voor myn persoon? Indien ik beweer - om nu by dien van twist te blyven, als 't beste exempel van de laaghartigheid die ik brandmerk - dat hy ‘niet durft’ dan zal dit toch wel beduiden, niet waar, dat hy naar myn inzien geen kans ziet de door my geopperde stellingen met goeden uitslag te bestryden? Is 't verkeerd gezegd, als ik dit ‘niet durven’ noem? En is dit niet evenzeer van toepassing op anderen? Herinner u de vertelling over den verwunschenen Bogowonto!
Niet durven! Wat ànders? Ge hebt toch m'n werken gelezen, gy die u m'n leerling noemt? Zonder nu te spreken van stryd, aanval, vyandschap... is 't niet, ook reeds uit 'n litterarisch oogpunt alleen, 'n vreemd verschynsel dat ze nooit - of zoo goed als nooit - besproken werden in dagblad of tydschrift?
Kunt ge ook dáárop de vraag toepassen: wie zal 't drukloon betalen?
Zeer wel weet ik, dat de poging om op dit terrein m'n arbeid doodtezwygen, 'n anderen grond heeft dan, byv. het zwygen van dien van twist. Zonder de zich overal openbarende schuwheid voor... den Bogowonto zou ik in beraad staan het niet eens voor 'n poging aantezien, en misschien de heele zaak toeschryven aan de eigenaardige traagheid die zich in byna alle voortbrengselen der hedendaagsche letterkunde openbaart. (Zie Naschrift Bruid d.b.)'t Een belet het ander niet. Het door van twist gegeven wachtwoord is nu eenmaal, m'n persoon te belasteren, en myn handelingen zoowel als m'n werken te ignoreeren. Dit laatste doel meent men te kunnen bereiken door onthouding, en daar nu de afkeer van de inspanning die tot het ontleden myner denkbeelden zou noodig zyn, denzelfden weg uit wyst, werken luiheid en valsheid elkander in de hand. (blz. 172, 173.)
Drukloon? Wie betaalt het drukloon van myn werken? Ik | |
[pagina 343]
| |
niet, dit verzeker ik u! Integendeel, men betaalt honorarium aan my. Waarom dan zou 't bestryden van die werken, mits 't met eenigen schyn van grond geschiedde, onkosten veroorzaken?
De heer post wordt verzocht, zich by de overdenking dezer vraag, niet te bepalen tot z'n onmiddelyke omgeving. De meest bekwame jongelieden - ik begryp dit - zouden niet terstond slagen in 't vinden van 'n uitgever voor 'n eerst werk. Maar... ouderen, hooger geplaatsten, zy die 'n naam kunnen aanbieden als borg voor 't welgelukken der onderneming? Meent de heer post dat de zwerm doctoren en hoogdoctoren in allerlei vakken - of wel hun uitgevers - slechte rekening zouden maken door 't weerleggen van myn stellingen?
Zouden ook van twist en dezulken zwygen uit angst voor de rekening van 't drukloon? Me dunkt dat een tegen my gericht werk goed ontvangen, of althans gekocht worden zou. En te geruster kan men 't schryven hiervan wagen, omdat men by-gebrek aan eigen talent, opgang maken zou door 't uitgestrooid praatjen over het myne.
Ik laat nu in 't midden, in-hoever sommigen behoefte hebben zouden aan dit laatste bemoedigings-motief, en durf niet beslissen of hier de treurige verzuchting te-pas komt, die ik meedeelde in 1011. Tot het voorstaan van Waarheid, is geen talent noodig. Geen ander talent althans, dan ook den eenvoudigste gegeven wordt door 't besef zèlf van die Waarheid. Ik behoef van den heer post niet te gissen, dat-i hiervan overtuigd is. Hy zegt het uitdrukkelyk in z'n brief, die niet zou geschreven zyn, indien deze betuiging niet oprecht was.
Weer noodig ik hem uit, zich rekenschap te geven van de oorzaak die alle anderen beletten te handelen als hy? Hen vooral die daartoe meer dan hy geroepen schynen?
Het is me ondenkbaar dat-i daarna niet zou instemmen met m'n oordeel over de Natie.
Wat hem in dit geval zou weerhouden hebben reeds vroeger zoo'n eenvoudig middel ter beoordeeling van ‘Publiek’ aantewenden, zullen we straks onderzoeken by 't weerzien van de Nieuwe-Rotterdamsche Courant, en haar Staatkunde. |
|