heldering...
Ze wèrd gevraagd.
...hy was het die 't helsche middel bedacht, dat aan alle
verantwoording 'n eind maakte! 't Zwygen kwam hem gewenschter voor, zeide hy
‘want hy was bevreesd voor den schyn van partydigheid.’ Doch
anders: ‘zou hy over dat boek en over dien schryver veel kunnen
zeggen.’
Is 't 'n daad of niet, van de Natie:
dat ze genoegen nam met dàt voorwendsel om te zwygen over de
hoofdzaak?
dat ze die lasterlyke aantyging duldde in den mond van 'n
beschuldigde? In den mond van denzelfden man die genoodzaakt was
officieel te verklaren: dat ik by de Indische Regeering gunstig genoteerd
stond?
dat zyzelf den door hem uitgedachten schurkenstreek -
géén scheldwoord: ik kwalificeer! - nog altyd blyft toepassen, om
zich te onttrekken aan rechtdoen in de Havelaarszaak?
In waarheid, waar zulke kemels van ongerechtigheid geslikt worden,
begryp ik niet hoe één lid van de Natie durft spreken van
eerlykheid en goede trouw!
Wat den heer
post aangaat, en zyn optreden
voor wat hem Recht toeschynt, zal ik dan ook op deze inkonsekwentie terugkomen,
en wel by den terugslag op velerlei soorten van ‘staatkunde’
waarmee ik de reeks ideen sluiten wil, die na Vorstenschool 'n
aanvang namen. Tezaam genomen vormen zy iets als 'n gedeeltelyke afrekening.
Gedeeltelyk! Want ik sla veel over, en 't ergste!
Die
van twist kende de Natie,
naar my gebleken is. Hy schynt geweten te hebben wat ze slikken kon! En ik - 'n
soort van brata yoeda nog, minus de liefhebbery! - ik kende de
Natie niet, toen ik me tot háár wendde. Letterlyk als 'n
onbedorven kind dat nog vertrouwen stelt op de moraal der laatste bladzyden van
z'n schoolboekjes, zou ik 't onmogelyk geacht hebben dat 'n edele zaak als de
myne, door één wanhopig-brutale lasterlyke insinuatie kon worden
vermoord onder de oogen van 'n geheel Volk, van de Natie!
Kan, de heer post beweren dat de Natie den Havelaar
niet kende? Ze ‘rilde’ immers? Kan hy beweren dat men niet