Ideën IV
(1877)– Multatuli– Auteursrechtvrij
[pagina 289]
| |
dit pogen zonder eenig doel hoegenaamd, en alleen uit baldadigheid (610, vlgg.) schynt de kranten-eer niet te schaden.
Vindt de lezer na deze opheldering m'n voorberichtje by Vorstenschool ‘onheusch?’ Gaf ik niet veeleer daarin blyk van gematigdheid? En voegt het aan lieden die zich verlagen tot zulken sluipmoord, hun slachtoffer te beschuldigen van ‘onbescheidenheid?’
En zelfs nu nog zou ik de strekking en de gevolgen van dien coup de Jarnac verzwegen hebben, indien de aanklacht loyaal ware ingetrokken. Maar dit doet het ellendig ding niet. Behalve de poging om my op-nieuw in staat van beschuldiging te stellen, verwikkelt het de schuldbekentenis met 'n zaak die oorspronkelyk daarmee niets gemeens had. De brave X zegt: dat hy, na m'n verklaring, thans in Vorstenschool geen parodie meer ziet op ‘een vorst’ en - staat er - ‘dit was het wat ons 'n afkeurend oordeel deed uitspreken.’ Leugen! Er stond dat m'n voordracht: beneden de aandacht was van 'n beschaafd publiek. Nog-eens sommeer ik X, om te herhalen wat-i gezegd heeft. Dan zal er blyken dat z'n teedere zorg voor de eer van onzen Koning, van zeer recente vinding is. Gesteld dat m'n ‘schets van de wyze waarop zekere hooggeplaatste personen hun roeping opvatten’ hinderlyk wezen kon voor willem iii, sedert wanneer is de radikale X beeldhouder geworden van 't wapenschild der Oranjes? En sedert wanneer openbaart zich de legimiteits-religie - die van den Arnhemmer nogal! - in 't afkeuren van 'n letterkundig produkt als zoodanig? Is ook dit alweer een der vele soorten van ‘staatkunden’ die ik te brandmerken heb, dat men litterarische blunders en zedelyke laagheid, tracht wegtestoppen onder... Staatkunde?
Neemt nog altyd het krantenlezend publiek zoo-iets voor goede munt aan? Ik niet!
En ik hoop te bewerken dat ten-laatste ook het Publiek zich iets minder gewillig late bedriegen.
Daartoe is o.a. noodig dat men zekere soort van... ‘staatkunden’ leere onderscheiden van... Staatkunde!
't Spreekt vanzelf dat zoo'n X by voorkomende gelegenheid in Verkiezingen doet. Hy praat dan mee over eer, landsbelang, deugd, goede trouw, loyauteit, enz. enz. alsof-i nooit had te-pronk gestaan in gezelschap van z'n vrind Q.
Ook deze - let op de homogeniteit! - ook deze, die by | |
[pagina 290]
| |
'n andere gelegenheid 'n gelyk schelmstuk bedreef, zal zich niet ontzien meetespreken over Staatkunde! Men kan verzekerd zyn dat er van zoo'n pneuma altyd 'n deel naar den Haag waait. En hieruit wordt voor den staatkundigen metereoloog de atmosfeer van 't Binnenhof verklaarbaar. Deze soort van opmerkingen vloeien voort uit myn staatkundige studien, uit myn staatkundige ondervinding.
De Multatuli-kommissie...
Ik sla nu over wat ik dáárvan zou te zeggen hebben. Ga naar voetnoot* Er bestaan treurige redenen voor dit zwygen, die ik niet dan in de uiterste noodzakelykheid zal noemen. De... pogingen van die kommissie - ik druk me hier onjuist uit, maar kan op 't oogenblik niet anders! - die... pogingen dan, moesten verydeld, zoowel als 't oogmerk waaraan ik m'n lezingen trachtte dienstbaar te maken.
Daartoe bracht Q 't zyne by. En ik verzeker hem dat-i beter geslaagd is dan hyzelf weten kan. Hy veroorzaakte meer kwaad dan-i waard is. Ook weer met behulp van àndere invloeden... dit is waar - 't suum cuique wordt hier zeer moeielyk! - maar toch...
Neen, edele post, die zoo ruiterlyk party trekt voor wien ge miskend waant, zeg niet - alsof 't aan my lag! - dat ik:
‘het kwade gryp met beide handen, en 't goede niet zien wil.’
Juist andersom! Ik smacht naar 't goede. Nog altyd verheug ik my innig, primitief-kinderlyk, zoodra ik zedelyke schoonheid ontwaar, of al ware 't slechts iets dat daarop uit de verte gelykt. De vermoeienis - en de smart! - van 't hekelen, maakt my 't pryzen en liefhebben tot genotryke rust, niet zonder zekere daaruit verklaarbare neiging tot overdryving van lof.
En zeg niet:
‘Vertel ons uw leven!’
Beste jongen met uw petrus-natuur, ik mag de tallooze Malchen niet blootstellen aan uw driftige verontwaardiging, schoon 't nog altyd de vraag blyft of gy u onbesuisd toonen zoudt vóór my, als thans in uwen brief tégen my... doch hier- | |
[pagina 291]
| |
van later!
Bovendien, het verhaal van m'n geheel leven, zou - al bestond het dan uit bladzyden als waarvan ik zoo-even sprak - geen stof leveren tot wat de hoorders van chresos ‘mooi’ noemen. Na Lebak vooral, is het daartoe te eentonig. Het tragisch effekt wordt bedorven door de byna onafgebroken aaneenschakeling van 't zelfde. Bedenk dat het leveren van 'n werk dat niet ‘mooi’ is, voor my gelyk staat met 'n doodvonnis. Ik moet ‘mooie’ dingen vertellen, of sterven.
Ik klaag niet. Ik klaag aan.
En nu begin ik heusch aan uw brief in de Vox! Iets er uit deed ik reeds af, niet waar? |
|