Ideën IV
(1877)– Multatuli– Auteursrechtvrij998.We vinden telkens in onze couranten dat ‘de onbekende, die zich niet ontzien heeft... dit of dat uittestrooien, vriendelyk verzocht wordt zich te noemen, zullende hy anders worden gehouden voor 'n lasteraar en eerroover. Ik ga nu de nadere omschryving - vuig en laaghartig altyd - voorby, maar... ‘anders?’
Eilieve, wat zou dan de eerroover zyn indien hy eens niet voortging zich te verbergen? Gesteld dat de schryvers van zulke oproepingen, wat de behandelde zaak zelf aangaat, in hun recht zyn, zien ze niet in dat de naamlooze aanklager zich in hun: ‘anders’ heel gemakkelyk schikt? Welken indruk maakt de exekutie in effigie... neen, minder dan dit, het geeselen van 'n schim, op 't origineel? Geene, dan dat het zich verheugt z'n slachtoffer getroffen te hebben.
A verzekert naamloos - we stellen nu: ten-onrechte, en tegen beter weten aan - dat B 'n dief is. Wat zou nu de natuurlyke straf van A zyn? Deze, dat hy zichzelf verlaagd voelde in de achting van z'n omgeving. Wie meenen kan dat de eerroover ter-goeder-trouw dwaalde, moet voortaan minstens diens oordeel wantrouwen. Wie de kwade trouw van z'n handelwys inziet, mydt hem als 'n boosaardige.
Doch men weet niet wie de schuldige is, en alzoo kan de natuurlyke straf niet worden toegepast. Het geweten? Maar... 't geweten van 'n lasteraar is sinecuur. Zoudi anders 'n lasteraar zyn? Ik hield den ‘Oud-Officier van 't Indisch Leger’ by wien ik in de noot op blz. 228 aandrong op rektifikatie, aanvankelyk niet voor 'n lasteraar. Hy dwaalde, en ikzelf zou kunnen aantoonen hoe hy in dwaling verviel. Ik laat nu daar dat-i wat al te onbesuisd toegaf in 't genoegen my op 'n vermeende onwaarheid te betrappen, en tevens dàt hem die ontdekking 'n genoegen was. - Waarom toch? - Maar eilieve, wat weerhield hem, nadat ik hem te-recht wees, schuld te bekennen en vergeving te vragen? Dit niet doende, | |
[pagina 266]
| |
is hy bezig 'n lasteraar te worden.
Waarom hy 't niet deed? Wel, hy had z'n aanklacht niet geteekend. Hy kan straks ongestoord over z'n eer spreken, zonder dat iemand aanleiding heeft hem aan de tydelyke suspensie van dat meubel te herinneren. Zou hier m'n idee 368 van toepassing zyn? Of heb ik ook daarin alweer me niet volkomen juist uitgedrukt, en zou misschien 't geweten slechts kunnen worden wakker gehouden door 't ondergaan van eigen leed als gevolg van 'n begane verkeerdheid? Is 't besef van de smart of de nadeelen die men aan anderen berokkende, hiertoe niet in-staat? Deze slotsom zou treurig wezen, maar m'n ondervinding leidt er toe.
Een ander soort van lasteraar - ditmaal rechtstreeks - is zekere Q die in de Arnhemsche Courant wist te vertellen dat ik 'n beschonken genie was. Die man - is 't 'n man? - kent me persoonlyk, of hy kent me niet. In 't eerste geval moet hy weten dat ik zonder eenigen twyfel behoor tot de matigste en ingetogenste menschen van de wereld. En wanneer hy me niet persoonlyk kent, zou hy dit hebben kunnen vernemen van allen die me wel kennen. Het is onmogelyk dat ooit iemand hunner hem het tegendeel kan gezegd hebben. Ik raad hem aan eens te onderzoeken hoe ik sedert 'n kleine dertig jaar gewoon ben m'n tyd doortebrengen, indien hy ten-minste op waarheid gesteld is, en niet in-staat dit optemaken uit m'n arbeid.
Dat stuk van Q was laster, en met het oog op de omstandigheden waarin hy daarmee voor den dag kwam, laster van de meest praktische soort, waarop de zaak dan ook was aangelegd. Het verscheen namelyk kort na, en zelfs uitdrukkelyk naar aanleiding van, de ‘Oproepingen aan het Nederlandsche Volk’ om my in m'n toen zeer moeielyke omstandigheden te-hulp te komen. Den tekst van dit stuk zal ik later meedeelen.
Ik kan den braven Q en de velen die hem trouw hielpen... de Zaanlandsche Courant, byv. die my de eigenaardigheid toeschreef, te byten in de hand die me brood reikt...
Ik meen 't weinigje brood dat ik eet, verdiend te hebben o Zaanlandsche Courant, en iets meer dan dat!
... ik kan dien Q en de zynen verzekeren dat z'n doel volkomen bereikt is, o.a. zeer ten-nadeele van onze letterkunde. Veel onderwerpen welker behandeling buitengewone studie en tyd vorderen zou, moet ik nu, gedeeltelyk door de schuld | |
[pagina 267]
| |
van dezulken, onafgedaan laten liggen. Want het was gedeeltelyk met het oog op zoodanigen arbeid dat ik meende de aangeboden hulp, waarvan de bekende Multatuli-kommissie 't zonderling uitvloeisel was, te mogen aannemen.
Ieder die me kent kan weten dat ik werkzaam ben, en eigenlyk ben ik niets dan dit. Het heele genie dat men my, uit valsheid en als voorwendsel tot rechtsweigering aanwryft, zit in onafgebroken inspanning. Zonder me ooit eenige verpoozing te gunnen, let ik op den aard der dingen: m'n godsdienst! Tot in m'n droomen speelt deze gewoonte haar afmattende rol. Als afspiegeling van m'n dagwerk, houdt me ook in den slaap nooit iets anders bezig, dan 't vermoeiend streven naar begrypen, dan de behandeling van den oneindig ryken tekst: hoe is dit?
Een wiskunstig bewys hiervan is zeker niet te geven. Toch is niet alle bewys onmogelyk, ook behalve de gemoedelyke overtuiging dergenen die me van naby konden gadeslaan, en de analogische die te halen ware uit het gedeelte van m'n arbeid dat publiek wordt. Indien zoo'n Q 'n adres had, zond ik hem eenige blaadjes van m'n kopie. Hy zou daaruit kunnen zien hoemoeielyk ik arbeid. Er wordt geen bladzy van me gedrukt, die niet tien- ja, ik durf zeggen: twintig-maal is overgewerkt. Ten-gevolge van de myzelf opgelegde voorwaarde van nauwkeurigheid in uitdrukking (13) besteed ik vaak uren aan één zinsnede. Dat ik in-weerwil hiervan niet slaag, en slechts nu-en-dan by benadering tot eenige juistheid geraak - dit erken ik, helaas! - doet hier niet ter-zake. De vraag is hier: hoe ik m'n tyd doorbreng? Men begrypt dat het eigenlyke schryven altyd slechts byzaak blyft. Of begrypt men dit niet eens? En zie, daar komt 'n onbekende verzekeren dat ik me bezig houd met:
‘bittertjes drinken, billard spelen, geborgde sigaren rooken, 't naloopen in achterbuurten van meisjes die 'n weinig eer te verkoopen hebben voor 'n weinig voedsel...
Deze laatste zinsnede heeft men - en met verkrachting van den zin nogal! - durven naschryven uit den Havelaar... doch op 'n weinig infamie meer of minder komt het hier niet aan.
Wanneer nu die Q 'n persoon was, een iemand, zouden al- | |
[pagina 268]
| |
len, wien 't bekend is dat ik m'n tyd geheel anders doorbreng dan hy verzekert, hem voor 'n oneerlyk mensch houden, en als zoodanig myden. Maar omdat-i niemand is, kan alweer de natuurlyke straf van laster niet op hem worden toegepast. Hoogstens zou men uit dit alles leeren zich in-acht te nemen tegen anonymiteit in 't algemeen.
Deze onschendbaarheid levert aan zulke Q's 'n groot gemak op. Ze mogen, na zich aan 't edelste vergrepen te hebben, onbeschaamd zich kandidaat stellen voor 'n regentsplaats in besjeshuizen, of voor 't lidmaatschap van andere grondwettige instellingen. Ook zyn ze beroepbaar als predikant, voorlichter, censor, verdediger van de publieke moraliteit in 'n dagblad. Als 'n boeremeid zich veroorlooft 'n vaderloos kindje voor den dag te brengen, kunnen zy zich heel bravelyk aanstellen als tot in de nieren verontwaardigd over zóó'n verregaande onzedelykheid. Enz. enz.
Maar... ook hiertegen staat weer iets over. Dat voorzichtig ontwyken van de schande berooft tevens van alle aanspraak op eer. Ik zeg dit nu uit 'n... industrieel oogpunt. Wie zich meester maakt van 'n deel der onedele prerogatieven die ‘men’ stempelen tot 'n monster, deelt vanzelf in 't servituut van winstderving waarin die ‘men’ zich schikken moet. 't Is wel waar, dat niemand dien Q met den vinger nawyst: ‘ziedaar nu 't vuile ding, dat zoo boosaardig loog!’maar even waar is het, dat hy nooit lof inoogst van z'n werk. Niemand zet hem op 'n telganger, om 't beest door de straten te leiden, onder den uitroep: ‘ziehier den man in wien de Koning 'n welbehagen heeft omdat-i zoo'n mooi stuk schreef!’
We kunnen ons voorstellen dat zoo'n Q broodsgebrek heeft, en gelegenheid zoekt door schryven in z'n behoeften te voorzien...
Neen, deze veronderstelling is ongerymd. Lieden van zyn soort komen niet in zulke omstandigheden.
We nemen dus liever aan, dat-i lust heeft in wat onderscheiding. Hy wil lid worden van z'n besjeshuis, of regent van de een of andere Kamer, en meldt zich aan. Natuurlyk vraagt men hem naar de blyken van z'n savoir-faire. Wy weten hoe nauwkeurig men by verkiezing en aanstellingen in | |
[pagina 269]
| |
Nederland gewoon is, bekwaamheid te toetsen en aanspraak te wegen. Is 't nu voor den armen Q niet zeer onvoordeelig dat-i zich niet beroepen mag op z'n anoniem werk? Hyzelf immers moet meenen dat-i wat goeds voor den dag bracht, iets waardoor z'n recht op de beoogde onderscheiding zou worden gewettigd... als-i slechts z'n vaderschap erkennen mocht!
Wie weet of niet 'n ander - 'n onbescheiden schanderoover dan! - zich hier-en-daar voor den verdienstelyken Q uitgegeven, en de lauweren geplukt heeft die zyn hoofd moesten omkransen! Het getal Vespuciën is groot. Zal 't niet aangroeien tot in het oneindige, wanneer de Columbussen, hun naam verbergend uit te ver gedreven zedigheid, uitlokken tot overweldiging van roem en... honorarium?
Wel zeker! Al behoeven nu juist de Q's - dank zy velerlei industries waarvoor ze door de eigenaardigheid van hun gaven geschikt zyn - niet rechtstreeks hun denkbeelden te verkoopen voor brood, er is toch in zekeren zin aan letter- en staatkunde, aan wysbegeerte, wetenschap en moraal, steeds 'n eenigszins industrieele zyde. Zonder van winst te spreken, de mogelykheid bestaat dat 'n onbekende nog geldelyke offers brengen moet, voor-i z'n denkbeelden door de pers kan verspreid zien. Deze verdrietige noodzakelykheid wordt vermeden indien men 'n naam draagt die in dit opzicht geldswaarde heeft. Zoodra nu iemand z'n naam verwisselt voor 'n... Q, voor 'n stempel dus dat géén waarde heeft hoegenaamd, mogen wy - op zeer weinig uitzonderingen na - veronderstellen dat hyzelf z'n persoonlykheid 'n plaats beneden 't nulpunt aanwyst.
Dit alles heeft niets te maken met de onomstootelyke waarheid dat men ter beoordeeling van 't gelezene, voor zoover dit uit redeneering bestaat, niet behoort te vragen: wie iets zegt, doch: wat er gezegd wordt. Zoodra echter 'n schryver, in-stee van redeneeringen, feiten verkondigt, komt het wel degelyk aan op de maat van 't vertrouwen dat-i verdient.
Dat 'n liederlyk genie - wanneer zoo-iets bestaan kan, wat ik nu in 't midden laat - behoort te worden overgelaten aan z'n lot, is 'n meening die haar waarde niet behoeft te ontleenen aan autoriteiten. Het is 'n waarheid, en blyft dit al wordt ze betoogd door 'n leugenaar als die Q. Zoodra evenwel deze... man my schandelyke hoedanigheden aanwryft, behoorde hy z'n woorden - dan geen redeneering meer - te onderteekenen. Hy moest z'n omgeving in-staat | |
[pagina 270]
| |
stellen hem hulde te bewyzen voor z'n ontdekking, en voor de openbaring daarvan, in-geval er bleek dat-i waarheid had gesproken, of... hem naar behooren te verachten, als-i loog.
Door 't verbergen van z'n persoonlykheid toont hy meer vrees te koesteren voor de tweede mogelykheid, dan hoop op de eerste.
By de vry algemeene klacht over laster, verwondert het my dat de gewonden zich niet wreken. Ze zouden dit kunnen. Ik verzeker dien Q, dat ik 'n middel weet om hem zeer gevoelig te straffen. Z'n boosaardigheid verdiende dat ik het toepaste, maar ik heb er geen lust in, juist omdat 'n anonieme schryver zich niet kan beroepen op de Wet, en dus weerloos is.
Wie belet my te zeggen dat ik Q zeer goed ken, en dat-i...
Wees gerust, edele Q. Ik ken u niet, en hierby zal 't blyven.
Doch anonieme aanvallers moesten bedenken dat niet al hun slachtoffers zooveel eerbied voor zichzelf hebben, als ik. De zwakste fantazie, aangevuurd door begrypelyke wraakzucht, zou hen in-staat stellen den anonymus te doen aanspuwen door de zetters die z'n kopie in druk brachten...
Wat overigens de Arnhemsche Courant aangaat, zy die haar kolommen openstelde voor zulk geschryf... het is dezelfde krant die Vorstenschool ‘beneden de waardigheid achtte van 'n beschaafd Publiek’ en die...
Een allerliberaalst blad, natuurlyk!
...nebenbei in ‘staatkundige principes’ doet. (936) |
|