Ideën IV
(1877)– Multatuli– Auteursrechtvrij
[pagina 230]
| |
nà Vorstenschool - om met cyfers de verderfelyke gevolgen van de politieke kwakzalvery onzer dagen aantetoonen, moet ik me voor 't oogenblik vergenoegen met 'n paar opmerkingen van algemeenen aard.
Het komt me voor, dat het woord ‘staatkunde’ van lieverlede van beteekenis verandert. Het leveren van 'n definitie zou me blootstellen aan zekere welbekende soort van onvruchtbaar debat, vooral daar ik wel genoodzaakt ben den wrevel optewekken van 't heirleger specialiteiten welker bestaan we te wyten hebben aan de fraaie Kieswet, en de - overigens ook door my toegejuichte - afschaffing van 't zegel op de dagbladen. Zonder my alzoo aan deze definitie te wagen, verwacht ik toch van ieder de erkenning dat het wèl bestudeeren van den Staat 'n vereischte is in den Staatsman, en de daardoor verkregen kennis een der elementen van Staatkunde.
Waarschynlyk zullen sommigen niet zeer veel méér vorderen dan dat. Ik beweer dat ze hierin ongelyk zouden hebben. Doch al ware dit anders, ieder neemt toch 't genoemd element - al zy 't dan volgens my slechts 'n onderdeel van 't gewenschte - voor onmisbaar aan. Eilieve, hoe kan die vereischte kennis blyken uit de proeven die we dagelyks zien geven van zekere handigheid in 't voeren van de pen? Dat nog bovendien deze proeven gewoonlyk zeer gebrekkig uitvallen, ga ik nu voorby. Ik spreek nu niet van hen die zich wel slecht uitdrukken, maar tòch geen kennis hebben van de behandelde zaken. De Natie moet gewaarschuwd worden tegen de onkunde van de meer geoefende fabrikanten van ‘staatkundige artikelen’ en tegen de zonderlinge verwarring van aanspraak op politieken invloed met zoogenaamd schryftalent, iets dat heden-ten-dage de ordinairste zaak ter-wereld is, al sta dan ook de frekwentie daarvan niet in behoorlyk omgekeerde verhouding tot het gehalte.
Ook my kent men dat talent toe, naar 't schynt. Welnu, ik verklaar niet in-staat te zyn tot het leveren van de zoogenaamd-staatkundige hoofdartikelen die dagelyks door allerlei onbekende - en dus meestens niet zéér hoog staande - schryvers worden ten-beste gegeven. Daartoe schynt zekere soort van bekwaamheid vereischt te worden, waartoe ik met den besten wil niet onbekwaam genoeg wezen zou.
Behalve de kennis van den Staat, zou er tot het uitoefenen van politieken invloed, kennis noodig zyn van andere Staten. Ook deze schynt in de oogen van Publiek te kunnen worden | |
[pagina 231]
| |
vervangen door de hebbelykheid van zinsneden maken.
Gesteld echter dat 'n publiekschryver blyk gaf deze beide vakken van wetenschap met vrucht beoefend te hebben, dan nog zou men, vóór 't hechten van waarde aan z'n meeningen, het recht hebben eenig bewys van z'n eerlykheid te vorderen. Wie verzekert ons, dat zoo'n geheel onbekende voorlichter ter-goeder-trouw het algemeen welzyn beoogt? Welken waarborg hebben wy dat de obskure raadgever geen handlanger is van dezen of genen vyand? Geen Trojaansch paard, zwanger van aanslagen tegen de arme res publica?
In de zoogenaamde haute politique doen we sedert lang niet meer. Zonder te beweren dat dit anders zyn moest, wil ik toch in 't voorbygaan vragen of 't zoo ongelukkig voor ons zou geweest zyn, gedurende de laatste tien jaren iemand aan 't hoofd te hebben gehad, die door 'n wel aangelegd en uitgevoerd plan den aanwas van Pruisen belet had?
Doch, voor-zoover men dit voor 'n onmogelykheid houdt, vanwaar toch die onbegrypelyke zorgeloosheid op lager terrein? Telkens worden er by de wetgevende macht van elk Volk zaken behandeld, waarby 't Buitenland belang heeft. Is nu de veronderstelling gewaagd, dat wel-eens deze of gene firma Wy & Comp. de belangen van vreemden kon behartigen?
Om 'n zeer byzondere reden, die ik nu voor me houd, verklaar ik uitdrukkelyk niet te gelooven dat zulks op dit oogenblik met een onzer couranten het geval is. Jazelfs, ik ben byna verzekerd van het tegendeel. Ga naar voetnoot* Ik geef dan ook de opmerking slechts als waarschuwing tegen blind vertrouwen, daar toch ieder inziet dat zoo-iets het geval wezen kàn, gelyk 't dan ook gedurende den Duitsch-Franschen oorlog waarschynlyk hier-en-daar 't geval geweest is.
Doch ook zonder nu juist aan die soort van félonie te denken, we weten toch wat partygeest is, niet waar? We weten toch welke voor- of nadeelen er uit zekere wetten kunnen voortspruiten voor 'n provincie, voor 'n distrikt, niet waar? Dit te ontkennen zou te dwazer zyn, daar de meeste orga- | |
[pagina 232]
| |
nen niet alleen de moeite sparen hun partydigheid te verbergen, maar zelfs aan 'n zonderling soort van konsekwentie meenen verschuldigd te zyn haar op den voorgrond te stellen. Ook de meeste leden van de Kamer erkennen by voorkomende gelegenheid volmondig dat zy de belangen behartigen van 'n deel des Nederlandschen Volks. De vertegenwoordigers der staatkundige begrippen van den dag zien hierin niets kwaads.
Is 't dus wel zoo heel ongepast, aantedringen op 'n juist begrip van 't woord: Staatkunde? |
|