Ideën IV
(1877)– Multatuli– Auteursrechtvrij982.M'n voornemen was de in 964 seqq. toegediende ipecacuanha te doen volgen door 'n ernstig betoog. Ik wilde het door thorbecke verrichtte - en niet verrichtte! - nagaan, en de balans opmaken. Doch zie, ik werd hierin verhinderd. Er viel 'n steen op m'n weg. Ik moet alzoo voor 't oogenblik in m'n braakmiddelen berusten en voorloopig tevreden zyn met de hoop dat ik althans sommigen behoorlyk heb misselyk gemaakt van 't idool dat vry juist gekwalificeerd wordt in Ezechiel VI, vs. 13, en in meer ideen van dien verontwaardigden schryver. Ook in zyn tyd schynt er behoefte aan ipecacuanha en epigrammen geweest te zyn!
Misschien is 't jammer dat ik dezen politischen Rundschau niet terstond geven kan. Dat stuk had ik op 't schryven na gereed gemaakt. By de eigenaardigheid myner manier van werken, was dit zeer veel. Ik denk lang en moeielyk, afmattend moeielyk, en 't is dus 'n waar bankroet voor me, als deze of gene - meer of min opzettelyk dan - my de pen uit de hand slaat op 't oogenblik als ik door de mededeeling myner denkbeelden de laatste hand wil leggen aan m'n arbeid. In-godsnaam!
Toch kan ik dit onderwerp niet afbreken, zonder 'n kleine opmerking die ik aanbeveel in de aandacht van krantlezers en polemiek-specialiteiten. Er bestaat 'n fraze: ‘dit alles bewyst niet dat...
Juist! Wanneer ik aantoon dat men in water verdrinken kan, heb ik niet bewezen dat 'n bolrond is. Niets gemakkelyker dan allerlei zaken optesommen, die in de laatste tien nummers niet voorkomen. Zoo ook deelt ons ezechiel niet mede of 't mooi weêr was, toen hy den regel schreef dien ik zoo-even aanhaalde. Zou er uit deze omissie 'n gevolgtrekking mogen gehaald worden ten-gunste der thorbecke's van zyn tyd?
Toen ik onlangs in 'n brief aan den Koning beweerde dat de ministers in de jongste troonrede (1872) zwygend en spre- | |
[pagina 224]
| |
kend gelogen hadden... ziehier dien brief. Hy moet bewaard blyven: Aan den KONING! | |
[pagina 225]
| |
verklaren: |
|