Ideën IV
(1877)– Multatuli– Auteursrechtvrij976.Over drie van de verbeteringen die we aan thorbecke zouden te danken hebben, maakte ik alzoo ter-loops 'n paar opmerkingen. Ter-loops (269) zonder nu juist te beloven dat ik me onthouden zal van eenige toelichting, zoodra dit op m'n weg ligt.
En nog korter hoop ik ditmaal het vierde en laatste vereeringsmotief aftedoen, dat door den N. Rotterdammer met 'n laurierig ‘vooral’ getooid is.
‘Vooral hebben we aan thorbecke te danken: grooten vooruitgang in intellektueele ontwikkeling, door verspreiding van Onderwijs in verschillenden vorm.’
Welke betoogkracht er gelegen is in dien ‘verschillenden | |
[pagina 212]
| |
vorm’ begryp ik niet. Sommigen zyn juist van oordeel dat die Onderwyswet zekere min gunstige éénvormigheid heeft veroorzaakt. Doch ik ga dit nu voorby. Misschien is 't weer 'n stoplap. Ook blyf ik niet stilstaan by die ‘verspreiding’ waarover ik reeds in den vorigen bundel een-en-ander gezegd heb. Hoofdzaak is hier de bewering dat de intellektueele ontwikkeling zou vooruitgegaan zyn,en juist deze stelling heeft bewys noodig. Ik ontken, en ben de eenige niet. Het spreekt vanzelf, dat niet èlke voorwaartsche beweging vooruitgang heeten mag, zoomin als elke ontvangst van 'n koopman winst is. We hebben den vooruitgang niet te toetsen aan volslagen stilstand, maar aan de normale beweging die alle hedendaagsche maatschappyen kenmerkt. In dezen zin ontken ik de juistheid van de stelling. Wanneer ik nu beweer dat het peil der intelligentie - voor-zoover dit in verband staat met Onderwys - niet verhoogd is, en anderen beweren het tegendeel, zou daaruit een dorre opiniestryd voortvloeien die ik, in 't belang der zaak, op dit oogenblik vermyden wil. Ik hoop 'n dokument te kunnen overleggen, uitgaande van 'n kollegie dat van Regeeringswege met toezicht over 'n gedeelte van 't onderwys belast is. De lezer gunne my eenigen tyd om me dat zeer verdienstelyk stuk aanteschaffen. Het is van 'n zeer speciaal ad hoc bevoegde autoriteit, van een door Dr. i. bosscha geprezideerde kommissie.
Eere den mannen die zóó de waarheid durven zeggen aan ons verleugend Volk! Als we hun eens verzochten, met de pen die tot dàt stuk gebruikt is, 'n antwoord te schryven op zeker soort van troonredenen? Misschien zal 't niet noodig zyn wanneer Dr. bosscha zelf eens minister wordt... wat ik de natie van harte toewensch, maar hèm niet! |
|