Om den lezer op den weg te helpen, raad ik hem aan, eens te letten
op de keuskoorts van 'n dame die 'n kleed koopt:
Ze weifelt, zucht, besluit... ziet om, en... weifelt weder.
Nu bidt ze God om moed, eer elke kracht haar faalt.
En, door hoop gesterkt, die van den Hemel daalt...
kiest ze 't rooie... of 't blauwe... of 't gele... neen, toch 't
groene, of... wat anders. Maar zie, zoodra 't nieuwe kleed goed en wel zitting
heeft genomen, voelt ze zich geen grein gelukkiger, noch dan hare vriendin die
zich haar Volksvertegenwoordigers liet afsnyden van 'n anderen lap, noch dan
zyzelf zou geweest zyn, als ze ‘toch maar dat paarsje had gekozen.’
Ze voelt zich vooral hierom niet gelukkiger, wyl de heele embarras de
choix glad uit haar geheugen gegaan is.
De andere opmerking waartoe ik den lezer wensch optewekken, betreft
den uitslag der kiezery - dat is: van dat fameuze ‘opgewekt publiek
leven’ - in 't algemeen.
Me dunkt dat er wat gekozen is sedert '48! 't Aantal stofjes dat
overhoop werd gehaald in de distriktswinkeltjes, kan niet meer geteld worden.
't Werd de dame die kiezen moest, groen en geel voor oogen. En - nu ga ik
verder dan in de eerste opmerking, die slechts van negatieve beteekenis was -
hoe heeft ze zich nu ten-slotte in de Kamer gestoken? Zóó,
dat de - óók door haarzelf gekozen! - kamenier, om 't kiezende
mensch wat moed intespreken, haar verzekeren moet dat ze met al haar tachtig
gekozen japonnen dit laatste jaar niet heelemaal naakt heeft
geloopen