Ideën IV
(1877)– Multatuli– Auteursrechtvrij970.In weerwil van dit alles, hoorden we, by 't graf en in de couranten, 's mans ‘eminentie’ bepleiten op 'n manier...
Neen, bepleiten is 't woord niet. Juist op dat pleidooi zat en zit ik - na m'n nummers 451 en 452! - reikhalzend te wachten. Maar nog altyd te-vergeefs.
We vernamen dan iets van allerlei als bekend veronderstelde verdiensten, en niemand protesteerde. 't Was aangenomen werk, in alle beteekenissen.
Maar eilieve, wat toch bewoog Mr. jolles by die gelegenheid met z'n ‘God’ voor den dag te komen?
In 'n vorig nummer trachtte ik deze vraag eenigszins te beantwoorden door 't wyzen op den theologischen hemelnyd | |
[pagina 184]
| |
van de liberalen. Maar ik ben slechts half tevreden met m'n eigen verklaring.
Thorbecke was verdienstelyk, had alle verdiensten. Hy was 'n groot man, 'n genie, 'n uitstekend schryver zelfs. Zeer wel. Hoe past nu by dit alles, de climax: hy geloofde in God?
Is dat gelooven zoo'n kunststuk? Een haut fait? Een difficulté vaincue? Een heldendaad? In één woord: is 't gelooven in God iets moeielyks?
Hoe komt het iemand die zelf gelooft, in de gedachte iets als verdienste voortestellen, dat naar z'n eigen medegeloof de natuurlykste zaak van de wereld wezen moest?
Ik laat nu daar, dat thorbecke z'n verdiensten op dit punt, met z'n schoenpoetser en nog 'n paarhonderd millioen Europeanen deelde, en dat het dus 'n min gelukkig denkbeeld was, zoo'n gewoonheid aantevoeren als blyk van eminentie. Ook ga ik nu voorby wat men te denken hebbe van de andere hoedanigheden, wanneer ze ten-slotte kulmineeren in 'n standpunt dat, zoolang de wereld staat, door Jan Rap enz'n maat is ingenomen. Maar ik blyf vragen of 't certificaat dat Mr.jolles zoo gansch ongevraagd uitreikte, niet 'n klein blykjen is van-de wankelbaarheid der geloovery? En of er niet alzoo onoprechtheid schuilt in den afschuw waarmee men fatsoenshalve den rondborstigen godloochenaar van zich stoot?
Immers, als 't ‘Geloof’ 'n verdienste is, moet men 't zeer natuurlyk vinden dat niet ieder gelooven kan, daar verdienste toch altyd uitzondering blyft.
Anderen gaan nog verder dan afschuw. Zy negeeren 't bestaan van Atheïsmus. Zy vonden den deun uit: er zyn geen atheïsten!
Des te vreemder dan, dat men 't ‘Geloof’ ophemelt als 'n halsbrekend kunststuk. |
|