Ideën IV
(1877)– Multatuli– Auteursrechtvrij
[pagina 73]
| |
eerste afdeeling.Tooneel: kamertje van hanna. Op den achtergrond 'n
wieg. Het is nacht.
hanna by 'n kleine lamp, bezig met naaiwerk.
Daarna albert.
hanna zingt.
Mooi Elsje, 'n boerinnetje, poezel en malsch...
Er wordt aan den zywand geklopt.
- Ei, ei, vriend Albert, eindlyk thuis, zoo laat!
Zingend.
Verloor onder 't ryen de boot van 'r hals.
En Koenraad, de flinkste gezel van het oord...
Geklop.
Waarom zoo laat? Geschreven? En gewandeld?
Alleen? Ei, ei... ja, maneschyn, niet waar?
Geklop.
Zingend.
Ontdekt die, en raapt die, en rydt er mee voort.
Voortdurend kloppen. Hanna staat op, en spreekt door den
wand. Telkens pauze, gedurende welke zy luistert.
Ga nu toch slapen, Albert! Het is laat!
Neen, Herman is niet thuis. Er wordt van-nacht
In z'n fabriek aan d'yzren brug gegoten...
Omdat ik Herman wacht, dat heeft-i graag,
| |
[pagina 74]
| |
Dan drinkt-i zoo gezellig nog z'n koffie.
En bovendien: ik heb te werken. Wàt?
Kom, wees gezeglyk, Albert, en ga slapen!
Een vers? Dat kan tot morgen wachten.
Neen! Je maakt met dat geklop m'n kindje wakker.
Of Herman 't kwalyk nemen zou? Wel neen!
(Ik wil niet dat hy dit van Herman denkt!)
Nu, kom dan, maar wees stil: denk aan m'n kindje!
Albert komt binnen.
Welnu, waar is je vers? Is 't mooi?
alb.
'n Zoen!
hanna.
- Dat's goed, maar... één, en niet al te erg! Ga
zitten,
En wees eens lief bescheien en gehoorzaam.
Waar is je vers?
alb.
- 't Is nog niet af.
hanna.
- Is 't mooi?
alb.
- Dat spreekt vanzelf, heel mooi!
hanna.
- Wat staat er in?
En is 't op rym? Want verzen zonder rym...
Dat weet je!
alb.
- Ja, dat weet ik. Nu, het rymt.
hanna.
- En is 't van ridders en van liefde?
alb.
- Neen.
Je vroeg me eens, Hansje, wat toch poëzie was?
hanna.
- En heb je dat van-nacht bedacht?
| |
[pagina 75]
| |
alb.
- Wel neen.
Ik wist het lang, maar zocht altyd naar woorden.
Maar 'k heb van-nacht...
hanna.
Laat hooren! Niet te luid:
Denk aan m'n kindje... sjt?
Ze gaat naar de wieg, en luistert eenige
oogenblikken.
Het slaapt. Welnu!
't Zal my benieuwen of ik het begryp,
En of ik wyzer worden zal in poëzie.
Ze neemt haar naaiwerk, doch legt het weldra neder, en
luistert met blykbaar ingespannen aandacht, maar zonder blyk van
goedkeuring.
albert lezende.
Daar is een kracht, uit hooger kracht gesproten,
Die 't zinkend hart des menschen
schoort,
Die 't opvoert naar een hooger oord,
Die 't vastklemt, als de stam z'n loten,
Als moederarmen 't schreiend wicht,
Aan de eerste bron van liefde en licht.
Die 't opheft, als het dreigt te zinken
In 't slyk waarin het zich bewoog.
Daar is een kracht die 't scheemrend oog
Omhoog richt, waar 't de ster ziet blinken,
Die aan de kim der toekomst ryst,
Op d' adel van onze afkomst wyst,
En vast doet houden aan 't begeeren
Om tot die afkomst weertekeeren.
Daar is een gloed die alles kleurt,
En 't laagste hoog maakt. Die het leven,
Door winterproza wreed ontgeurd,
De lenteschoonheid weer kan geven.
Een adem die verloren frisheid toovert...
Geschonden reinheid rein wascht als weleer,
En op de macht van 't kille heden weer,
Het waas van 's levens eersten droom herovert.
| |
[pagina 76]
| |
Daar is een hand die wenkt en noodt
Om weertekeeren waar wy waren,
Vóor ons deze aarde een wykplaats bood
Voor weinig, ras vervlogen jaren.
Daar is een stem die hoorbaar fluistert:
Ginds, ginds, daar waart ge, en keert ge weer!
Ras valt de keten die u kluistert:
Dra ziet ge op aarde en stof als korte droomen neer!
Die kracht, die gloed, die hand, 't is poëzie!
Zy leeft in alles, overal! O, zonder haar,
Hoe dor en guur waar 't leven! Wie,
Wie derft haar warmte, en noemt zich levend? Waar
Ontbreekt haar gloed geheel? Zie rond,
En luister! Luister naar de klanken
Van 't suizend loof dat weemoed kweekt,
Dat van geloof en hoop en liefde spreekt,
En opwekt om te bidden en te danken.
Zie rond, en staar op 't firmament
Dat stof als wy, maar boven de aard verheven,
In elke ster een lofdicht schynt te geven,
In elken straal een danklied nederzendt.
Zie rond, en hoor hoe de oceaan
Z'n stemmen voortstuwt langs de stranden,
Nu zacht en lieflyk, als aan banden,
En dan weer ongetemd z'n krygsdicht op doet gaan.
Hoor hoe hy juicht, als waar het hem bewust
Dat eens Gods geest gerust heeft op z'n watren,
Hoor hoe hy 't uitgilt in z'n klatren,
Dat hem Gods adem heeft gekust!
Hoor hoe z'n kracht, in stormen sprekend,
Met dondrend schuim op rots en klippen brekend,
Of... lieflyk murmlend, eeuwen lang
Zich oplost in één enklen
zang.
't Is alles poëzie...
De deur wordt woest opengestoten. Herman die Puf by den
kraag heeft, dringt hem de kamer in.
hanna. albert. herman.
puf.
hanna en alb.
- Myn God, wat is dat?
| |
[pagina 77]
| |
herm.
- Zwygt! Blyft zitten!
Zwyg, Albert! Anna, zwyg!
Hy sleurt Puf naar 'n hoek der kamer, waar hy 'n
voorkamer neemt. Daarop stuwt hy hem naar den voorgrond, en werpt hem ruw tegen
den wand.
En jy... sta dáár!
Wanneer je één vingerlid verroert, voor ik
Je toesta te vertrekken, kerel...
tot Hanna en Albert.
Zwygt!
tot Puf.
...dan sla ik je de hersens in! En nu,
Nu mag je spreken, Hanna, nu! Die man...
(Sta stil, vervloekeling!) Die man beweert
Dat... jy... 'n... hoer bent, Hanna! Spreek nu, spreek!
Hanna haalt de schouders op.
Nu is het tyd van spreken, Hanna, spreek!
alb.
- Maar Herman!
hanna.
- Herman, lieve Herman!
alb.
- Herman!
herm.
- Die man beweert dat jy 'n hoer bent, Hanna!
Hy zegt, je ontvangt des-nachts, als ik van-huis ben,
Hier heeren van het hof!
hanna.
- Is 't anders niet?
Wel man, je hebt je byster uitgesloofd,
Dat noem ik goeie buurschap, vrindje Puf!
Maar, Herman, hoe kan jy... 't is om te lachen!
Zie hier dien heer van 't hof! Wel, goeie beste Albert,
Dat had je niet gedacht, man, dat men zoo
Op-eens je zou verhoogen... nu, dàt's poëzie!
| |
[pagina 78]
| |
herm.
- Neen, neen, neen, neen, niet Albert, niet je vryer!
Neen... heeren die met geld betalen!
hanna.
- Herman,
Ik vrees je hamer niet: gooi weg dat ding!
En laat dien man vertellen wat-i weet,
Ik ben nieuwsgierig naar z'n heeren van het hof!
herm.
- Spreek, nachtspion, herhaal hier je vertelling!
puf.
- 'k Was met verlof, 'n beetje laat van huis...
alb.
- Natuurlyk in de kroeg?
puf.
- Och, buurman... ja.
'k Was, wat je noemt... 'n beetje door den wind,
Maar nu niet meer...
herm.
- Je weet dus wat je zegt?
't Is niet de drank die uit je spreekt?
puf.
- O né,
Want dronken ben ik, met permissie, nooit.
Ik sta m'n man in 't drinken, en ik zal
Zoo'n beetje zwaaien, met verlof, maar toch...
Herman dreigt hem.
Ik zal... ik zàl! Ik kwam zoo-even thuis,
En zocht... m'n sleutelgat. Daar kwam 'n heer,
Die vroeg me, wie daar woonde waar-i licht zag?
En verder na de juffrouw? Of ze mooi was?
En of ze jong was, met verlof. En ik zei:
Zóó, zóó... dat zei ik, en haar naam
is Hanna Smit.
Maar mooi? Dat kan ik juist zoo erg niet zeggen,
Want, zei ik, ze is wat mager, zei ik. Zoo,
Zei hy toen, met verlof, vind jy haar mager?
Ja, zei ik, dik is anders... maar 'r naam
Is Hanna Smit, zoo zei ik. Maar hy zei
| |
[pagina 79]
| |
Dat ik 'n aap was, en 'n dommekraat,
En geen verstand van mooie meissies had,
Want dat hy Hanna Smit heel goed vond,
Van magerte en van diktens en zoo voorts,
En dat-i juist van nacht dat onderzocht had.
Maar, of ze, met verlof, wel eerlyk was,
Dat, zeidi, wist-i niet! Hy zocht in al
Z'n zakken, en op straat, z'n portmenee...
Die had-i, zeid-i, in dit huis verloren...
Toen ging-i met me binnen, zieje, en... toen,
Toen met me mee den trap op, en... hy vond...
Hier, voor de deur van deze kamer... in 't
Pertaal...
herm.
- Verdoemd!
puf.
...z'n geld weerom.
herm.
- O God!
alb.
- De kerel liegt!
puf.
- Né, né, juffrouw, ik zeg
De zuivre waarheid, en...
alb.
- De kerel liegt
puf.
- Ziehier,
Hy gaf hem my, juffrouw (kyk, hy is vol!)
En deed de komplimenten aan de juffrouw.
En zei toen, met verlof, ik moest het nooit
Aan iemand zeggen, dat-i hier geweest was,
En dat-i van het hof was...
alb. Hanna de hand reikende.
herm.
- Ik zal 't doorgronden! Ga!
| |
[pagina 80]
| |
Puf, wegsluipende, wil de wieg meenemen.
hanna komt hem snel voor.
- Die wieg blyft hier:
Ik zorg als vroeger voor je kind!
herm. peinzend.
- Doorgronden!
alb.
- Doorgronden... goed! Maar eerst gelooven, Herman!
hanna.
- Doorgronden... goed! Maar eerst gelooven, Herman!
herm. den hamer wegwerpend, neemt Hanna in
z'n armen.
- Myn Hanna, zuster, lievling... ik geloof!
| |
[pagina 81]
| |
Vierde bedryf.Tweede afdeeling.Tooneel: als in de eerste afdeeling, doch zonder de wieg. Het
is dag. Op 'n tafel staat 'n glas met bloemen.
louise. de walbourg. Later
hanna.
louise, het kamertje in oogenschouw
nemende.
- Hier moet het wezen. 't Ziet er zindlyk uit.
Dat is de weelde van den arme. Bloemen!
Ik zie ze graag... dit is 'n gunstig blyk.
Waar bloemen zyn, is 't leven minder dor...
fluisterend.
Wanneer 't gesprek my aanstaat, en ik wil
Het rekken, kryg dan tandpyn... maar niet erg,
Juist erg genoeg om 't blyven te verschoonen...
hanna.
- Wat is er van uw dienst, mevrouw? Mevrouw!
louise.
- Ge zyt de naaister Hanna Smit? Ziehier
De stof voor 'n japon. Kunt ge in één dag...
hanna.
- Dat is wat kort, mevrouw, dat zal niet gaan!
Als ik te veel me haast, is 't werken slecht.
Dat zou nadeelig wezen voor m'n naam
Als naaister. 't Goed is beeldig...
louise.
- Kom, één dag!
hanna.
- Ik mag het niet beloven. 't Zou wel kùnnen,
| |
[pagina 82]
| |
Maar... als dan later iemand vraagt: wie heeft
U die japon gemaakt? 't Is Hanna Smit
In 't Voorwalstraatje, boven nummer acht...
Dan zegt men dat die Hanna slordig is,
En dit is m'n fatsoen te na, mevrouw!
Ik leerde 't werken van m'n moeder's moeder
Die ook een naaister was, en overal
Geroemd werd om haar netheid...
Men hoort 'n kind schreien.
och, verschoon me...
Hanna af.
louise. de walbourg.
louise.
- Wat zeg je van dien trots op haar geslacht?
de walb.
- Dat noem ik adel!
louise.
- Juist! Verdienste... oblige!
Dat's adel, juist! En minstens even schoon
Als de onze, die tot deugd en eer verplicht,
Omdat eens ridder Dolleman 'n moor
Versloeg. Of, erger nog, die van verdienste
Ontslaat, omdat het voorgeslacht...
de walb. luisterend.
- 'n Kind!
louise.
- Dat zal 't bewuste pleegkind zyn, de spruit
Van meester Puf, haar buurman... met verlof,
De man die me op wou schikken met 'n staart,
En promoveeren tot 'n zeemeermin...
Dat potlood kwam te-pas: 't was waarlyk tyd!
de walb.
- O Majesteit, nog schudt me 't hart van lachen!
louise.
- Dat viel u maklyk, wyl hy u niet zag.
Maar ik, ik stikte byna in de moeite
| |
[pagina 83]
| |
Om heel serieus te blyven. En dat moest!
Want de arme, stomp voor jok, is prikkelbaar
Voor spotterny, of wat-i daarvoor houdt.
Had graaf van Weert, Miralde of Hesselfeld,
Of wie ook van de hoeren van het hof,
Een zotterny gezegd - het komt soms voor! -
Ik had me waarlyk niet zoo ingehouden,
En, ver van zich gekrenkt te voelen, had
De delinkwent getracht door meetelachen,
Z'n dwaasheid omtemunten in bon mot.
Daar is ze... denk aan tandpyn.
Hanna treedt weder binnen.
Wel, jufrrouw,
Je hebt 'n kindje?
hanna.
- Ja en neen, zooals
Men 't nemen wil. 't Is van... 'n buurman, die
Z'n vrouw verloor. Twee dagen, korter niet,
Mevrouw, maar dan zal 't af zyn.
louise.
- Nu, het zy!
de walb.
- Ik heb wat tandpyn.
louise.
- Arme zuster... erg?
de walb.
- Zoo erg juist niet, maar als ik ga...
louise.
- Ja, juist,
Dan dreunt de tred.
hanna.
- O, neem weer plaats, mevrouw!
louise.
- Als we u niet hindren...
hanna.
- Hindren! En 't adres?
louise.
- De hortulanus op Louise's Rust...
| |
[pagina 84]
| |
Je weet wel, 't park der koningin?
hanna.
- O ja!
'k Heb met m'n broeder, en... nog iemand, eens
Daarin gewandeld op 'n zondag-middag.
Ik had zoo graag de koningin gezien.
Men zegt, zy is 'n schoone vrouw...
louise.
- Zóó, zóó!
Niet leelyk, maar byzonder mooi juist niet.
hanna.
Is 't waar, dat zy zoo trotsch is als men zegt?
louise.
- Dat heb ikzelf niet ondervonden, maar
Ik spreek haar nooit. M'n zuster kent haar beter.
de walb.
- Ze is tegen groote heeren taamlyk fier,
Maar met geringe lieden vriendlyk, zacht!
louise.
- Sjt... sjt!
hanna.
- Dàt mag ik hooren! Maar is 't waar,
Dat ze zoo gierig is? Dat zei m'n buurman.
louise.
- Je buurman Puf!
hanna.
- U kent hem?
louise.
- Neen... ja... zoo!
hanna.
- Nu, buurman Puf zei dat ze gierig was.
Hy had uit nood zich by haar aangemeld,
En vroeg 'n aalmoes...
louise.
- Juist, ik weet er van.
hanna.
Ze had hem, zegt-i, allerlei gevraagd,
| |
[pagina 85]
| |
Van dit, van dat, van wat-i daaglyks at,
En hoeveel kindren, en hoe oud... en alles!
En toen... de man, zoo zegt-i, had expres
Een kind drie, vier, er by gejokt...
louise.
- Ah, ah!
hanna.
- En dacht: voor ieder kind 'n tientje... mis!
Ze deed 'm krapjes-aan den dag betalen,
Dien hy verzuimd had door z'n gang.
louise.
- En jy,
Zeg, Hanna, vond je dit niet goed?
hanna.
- Ik heb 't
Zoo ernstig nog niet overdacht. Maar nu...
louise.
- Zeg, had de Koningin dien man...
hanna.
- 't Is waar.
Dan had ze hem gestyfd in 't liegen, en...
louise.
- In 't beedlen.
hanna.
- Ja. En ook...
louise.
- In wat nog meer?
hanna.
- In... in... ik spreek niet gaarne kwaad van hem,
Vooral omdat-i gister my...
louise.
- Hy drinkt,
Die buurman Puf!
hanna.
- Nu, als mevrouw het weet,
De waarheid is het!
| |
[pagina 86]
| |
louise.
- Juist, Wie weet of zy,
De Koningin die, naar men zegt, zich veel
Op menschenkennis toelegt...
hanna.
- Zóó zal 't wezen!
Z'n neus ziet, wel bezien, 'n beetje rood.
En bovendien, nu ik het wel bedenk,
Hoe kan het mensch aan elk die haar komt plagen...
De tientjes groeien haar niet op den rug,
Zoo min als my. En geeft ze aan één te veel,
Dan blyft haar gauw niets over voor 'n ander,
Noch voor zichzelf, dat's klaar. De koning...
louise.
- Stil...
Ik hoor je kindje, meen ik.
hanna.
- Neen, het slaapt.
louise.
- Dat is toch waarlyk geen geringe taak,
Je met de zorgen voor zoo'n wicht...
hanna.
- O neen,
Ik doe het graag.
louise.
- En benje niet bevreesd,
Dat dit je schade doen zal aan je naam?
Niet ieder weet toch dat dit kind je vreemd is...
En je fatsoen!
hanna.
- Ik kon het arme schaap
Niet vruchtloos kryten hooren om z'n moeder.
Dat doet zoo zeer, mevrouw! Den eersten dag
Toen 't wicht me riep - och, 't riep me zeker niet,
Maar 't klonk me zoo: ik hoorde 't hier, mevrouw! -
Toen was het, of een stem me zeide dat
Die arme moeder slechts gestorven was,
Om eens met my een proef te nemen, of
Ik wel m'n plicht zou doen.
| |
[pagina 87]
| |
louise.
- Nu, plicht was 't niet!
hanna.
- Ja toch, 't was plicht. De vader... och, mevrouw,
Dit doet niet tot de zaak: het kind was wees.
En in den bybel staat dat God een vader
Der weezen is, en ook: zyt Hèm gelyk.
Dus moest ik 't kindje tot me nemen, niet?
louise.
- Maar je fatsoen! En dan... de kosten?
hanna.
O,
De kosten zyn gering. En m'n fatsoen...
't Is waar... m'n naam! 't Zou zeker jammer zyn
Als men my om dat arme schaap verdacht...
Ik weet wel dat de menschen graag iets kwaads...
Maar... maar... ik kon niet anders: daarmee uit!
En ook m'n broeder weet het, dat's genoeg.
louise.
- Je broeder en... die ander!
hanna.
- Hoe, U weet?
louise.
- Wel zeker, want jyzelf hebt het gezegd...
hanna.
- Dat ik verloofd was?
louise.
- Ja.
hanna.
- Nu, schande is 't niet.
louise.
- En wanneer trouw je?
hanna.
- Ja... dàt heeft nog tyd!
Het hangt te-zamen met de politiek.
louise.
- De politiek? Och, arme zuster! altyd tandpyn?
De politiek? Hoe zoo?
| |
[pagina 88]
| |
hanna.
- Zyn 't zinkings, kou?
Ik zal mevrouw wat watten geven.
louise.
- Ja.
opstaande.
Kom, zuster, watten, watten, watten, watten!
Gedurende de laatste woorden verbergt Louise haar lach,
door zich over de Walbourg heentebuigen. Hanna zoekt en vindt watten die ze de
eeredame aanbiedt. Na zich daarmee eenige oogenblikken te hebben bezig
gehouden, nemen Louise en Hanna weder plaats.
En nu, vertel me van je politiek.
hanna.
- M'n...
louise.
- Vryer, kom, rechtuit, dat is het woord!
hanna.
- Nu ja, m'n vryer is aan 't ministerie...
louise.
- Ah, ah!
hanna.
- Hy is urist. Mevrouw weet wel
Wat dat beduidt, niet waar?
louise.
- Ten-naaste-by.
hanna.
- Nu, telkens als er 'n minister valt...
Dat noemt men zoo, ik weet niet recht waarom,
Maar als-i... plaats moet maken voor 'n ander,
Dan komt er wat beweging in de zaken.
Dan zet men hier-en-daar 'n paardje op stal,
Een ander schuift wat op...
louise.
- Ah, ik begryp!
En hoeveel maal moet 'n minister vallen,
Voor gy en hy... hoe is z'n naam?
hanna.
- De Vries,
Albert de Vries.
| |
[pagina 89]
| |
louise.
- Voor gy en Albert huwt?
hanna.
- Hoeveel? Dat weet ik niet. De kans staat goed:
Ze vallen tegenwoordig nogal dikwyls.
De Walbourg bedekt het gelaat met de handen, als om haar
lach te verbergen.
louise, opstaande, buigt zich over haar
heen.
- Die watten doen je goed... bedek je goed!
hanna.
- Niet waar, mevrouw, het is 'n kostlyk middel.
louise, weder plaats nemende.
- En hoeveel brengt hem die betrekking op?
hanna.
- Dat mocht wel beter zyn, maar 't is wel ee-
nigszins z'n eigen schuld, mevrouw. Hy meent
Dat hy te goed is voor urist, omdat-i...
Ja, dàt's 'n ongeluk, mevrouw! Omdat
Hy... verzen maken kan. Hy is...
louise.
- Poëet?
hanna.
- Precies! Dàt is 'n kwaal! Hy noemt de dingen
Heel anders dan ze zyn of heeten, en
Ik gaf m'n beste zondagskleed er voor,
Om hem verlost te zien van...
louise.
- Poëzie?
hanna.
- Van poëzie, zooals-i 't noemt. Ik weet
Tot-nog-toe niet wat hy er mee bedoelt,
En heb er geen verstand van. Maar me dunkt
Men hoeft de dingen niet zoo optesieren.
Dat is onnoodig werk, want ja is ja,
En neen is neen, niet waar, en daarmee uit!
louise.
- Maar is zyn poëzie dan leugen?
hanna.
N...een,
| |
[pagina 90]
| |
Maar... waarheid, ronde flinke waarheid ook niet,
En ik begryp er niets van...
Herman treedt binnen.
louise. hanna. de walbourg.
herman.
herm. norsch.
- Goeden dag!
Hy valt plomp neer op den stoel by het tafeltje waarop 't
glas met bloemen staat, en laat het hoofd op de hand zinken.
hanna.
- Dat is m'n broeder. Herman, heb je nieuws?
herm. a.v.
Ik weet nu iets... z'n naam! Hy heet Van Weert,
'n Graaf, of zoowat!
louise.
- Hoe?
herm. a.v.
- Ik zal 'm graven!
louise.
- Wat is er?
herm.
- Stil, juffrouw, dat's ònze zaak!
de walb. zich naast den stoel der Koningin
plaatsende.
- Kom zuster, laat ons gaan ...'t is hier niet goed.
louise, haar afwerende.
- Ik blyf! Spreek op, m'n vriend, misschien kan ik
Je helpen in je zaak met graaf Van Weert.
Ik ken hem, en ik zou misschien...
herm.
Ta ... ta...
Juffrouw, mevrouw, of wat je bent, ik wensch
Je geen geluk met zulk 'n kennis! En ik doe
M'n zaken zelf.
| |
[pagina 91]
| |
hanna.
- Maar Herman, wees beleefd!
herm. in woede opstaande.
- Beleefd? Wie durft hier spreken van beleefdheid?
Eisch van 'n dollen stier beleefdheid... niet van my!
Beleefd? O God, als alles in me brandt
Van razerny? Beleefd? Ik wil den hond,
Den lagen laffen booswicht, als dit glas
Verpletteren tot gruis!
Hy werpt het glas op den grond.
Met deze vuist
Wil ik hem knypen, tot z'n schurkeziel
Hem ettrend neus en ooren uitspat... en: beleefd?
'k Wil met m'n tanden hem het hart vermalen,
De vuile bry hem spuwen in 't gezicht...
Beleefd? O God, myn Hansje!
Hy valt snikkend op den stoel, en met het hoofd op beide
handen neer.
hanna, hem liefkozende.
- Lieve Herman!
de walb.
- Kom, zuster! Waarlyk, 't is voor u niet goed...
De Koningin staat als in beraad om te
vertrekken.
herm. opstaande.
- Niet goed? Niet goed? Wie, wat, is hier niet goed?
Is 't hier voor jou niet goed genoeg, juffrouw?
Dan zal je blyven! Wat is hier niet goed,
Jy, lieve kennis van den graaf Van Weert?
Zeg, ben jyzelf wel goed? Ben jy te goed
Misschien, om hier te hooren wat ik zeg?
Is jou wellicht m'n taal niet fyn genoeg?
Ga heen dan... blyf... o God, ik kan niet meer!
Hy valt uitgeput op den stoel neer. Op 't oogenblik dat de
Koningin vertrekken wil, treedt Albert de kamer in. Zy en de Walbourg blyven,
niet geheel op den achtergrond, eenigszins zywaarts staan.
| |
[pagina 92]
| |
hanna. herman. albert.
louise. de walbourg.
De eeredame schynt Louise te willen bewegen heen te gaan,
doch deze weert haar af, en luistert met blykbare aandacht naar 't gesprek der
personen op den voorgrond.
alb.
- Nu weet ik meer... ja, byna alles, denk ik!
De zaak is in de heele buurt bekend.
En niet alleen wie 't was, maar ook waarom?
Ja, 't is 'n praatje door de gansche stad,
Een ieder weet er 't zyne van te zeggen.
Jou naam, m'n beste Hansje, is op de tong
Van iedereen!
hanna.
- Goddank dat moeder dood is!
alb.
- En nòg 'n naam!
herm.
- Van Weert, dat spreekt vanzelf.
alb.
- Neen, nog 'n andre naam... de koningin!
louise, vooruittredende.
- De koningin?
alb. beleefd groetend.
- De koningin, mevrouw!
tot Herman en Hansje.
Men zegt dat zy... dat zy... de minnares
Is van Van Weert.
louise.
- Man, ben je dol!
alb.
- En dat
Het heel schandaal gezocht is, om...
louise.
- Myn God!
Hoe? Welk schandaal?
alb.
- 't Schandaal hier op den trap...
| |
[pagina 93]
| |
Gezocht is, om verdenking afteleiden.
De Koningin keert zich snel om, en schynt haastig te willen
vertrekken. Ze blyft evenwel alweder op den achtergrond staan, en luistert met
zichtbare aandacht.
herm.
- Ha, dàt geeft licht! Dat zal de koning weten!
Ik ga tot hèm...
hanna.
- Dat zal je niet?
herm.
- Hoe nu?
hanna.
- Ik zeg, dat zal je niet, dat zal je niet!
Als je myn rust iets geldt, zal je dat niet!
O Herman, hoor my! Was, na vaders dood,
Je Hansje u niet gehoorzaam als 'n kind?
Heb ik je niet als vader steeds geëerd?
Je hadt er recht op, broeder, dàt is waar!
Maar... als ik ooit je vreugd gaf, als ik ooit
Je zorg beloonde met aanhankelykheid
En liefde... en als jy ooit je Hansje lief hadt...
Dan smeek ik je, ga niet!
herm.
- Je eer!
hanna.
- Myn eer
Woont hier, en niet in, het paleis des Konings.
Hier ben ik braaf en goed geweest, en hier
Heb ik beloofd, toen moeder stierf, voor u
Een vrouw, een zuster, en een kind te zyn.
Hier heb ik dag en nacht gearbeid, Herman!
Hier is m'n heiligdom, hier woont m'n eer!
Hier is de tempel van m'n hoogheid, die
Getuigenis noch wraak behoeft... ga niet!
herm.
- Het adelyk kanalje...
hanna.
Oordeel niet!
| |
[pagina 94]
| |
Ons minder nog dan andren voegt het oordeel
Wy weten, Herman, hoe de schyn bedriegt.
En... en... al ware 't anders: mogen wy
Het gif der tweedracht in de harten zaaien?
Die arme Koningin te-schande...
louise, snel vooruittredend.
- Ja, dat moet!
Dat zyt gy aan uw eigen eer verplicht.
hanna.
'k Ben aan m'n eer verplicht om goed te zyn,
Niet om beulin te wezen van 'n ander!
louise.
- Ge zyt uzelf de naaste....
hanna.
- Juist daarom
Werp ik mezelf geen bloedschuld op 't geweten!
louise.
- Ge hebt 'n broeder...
hanna.
- Zy 'n echtgenoot!
louise.
- Ge zyt verloofd...
hanna.
- Zy ook, en méér: gehuwd!
louise.
- De gansche buurt wyst u met vingers na...
hanna.
- Haar treft de vloek van 't heele land!
louise.
- Ge hebt
Niets dan uw eerlyke armoe...
hanna.
- Dat is meer
Dan haar geschonden hoogheid wezen zou!
louise.
- Ge zult eens moeder zyn...
| |
[pagina 95]
| |
hanna.
- Zy is het reeds!
louise.
- Uw kindren hebben recht op goeden naam...
hanna.
- Die moeten zy zichzelven maken...
herm. die gedurende dit laatste tooneel z'n
zuster met verbazing heeft aangestaard.
- Hanna,
Ik ken je niet... m'n God, je bent veranderd!
Vanwaar op eens die toon, die stem, die blik...
hanna, de beide handen tegen de borst
drukkende.
- Hier staat het, Herman, hier! Daar is een kracht,
Uit hooger kracht gesproten, die het hart
Des menschen opheft... gloed die alles kleurt,
Die 't lage hoog maakt...
Albert, Albert,
O, nu begryp ik poëzie! Ik wil niet laag,
Niet klein, gemeen, zyn... ik wil niet!
Heeft zy misdaan, die arme koningin,
Dan zal 't besef haar foltren zonder my.
Ik wil myn deel niet aan de marteling
Die zeker eens 't gevolg is van haar fout.
En als ze eens jammerend haar val vervloekt,
Zal niet myn naam gemengd zyn in dien vloek!
louise.
- Dit alles is wel zeer grootmoedig, maar...
Uw plicht is toch, den Koning...
hanna.
- Neen, neen, neen!
louise.
- Dan ga ikzelf.
hanna.
- Gy, gy, mevrouw? Hoe... gy?
louise.
- Ikzelf. Ik zal hem zeggen dat...
| |
[pagina 96]
| |
hanna, terwyl zy de Koningin 't pakjen
aanbiedt, op strengen toon:
- Mevrouw,
Ziehier de stof voor uw japon terug:
Ik heb geen tyd, voor U te werken... ga!
Op dit oogenblik steekt iemand als lakei gekleed, het hoofd
door de deur, en komt behoedzaam binnen. De Koningin treedt zywaards
terug.
hanna. albert. hesselfeld, als
lakei. herman. Eenigszins achterwaarts, louise
en de walbourg.
hesself.
- Ben 'k hier terecht by juffrouw Hanna Smit?
Myn heer, 'n heer van 't hof, heeft van de zaak
Gehoord...
herm. ruw.
- Van welke zaak?
hesself.
- Nu ja... de zaak
Die ieder weet...
herm. a.v.
- Wat gaat jou heer dat aan?
hesself.
- Hy weet hoe schandlyk gy belasterd zyt,
En hoe de graaf Van Weert... men raadt u aan,
Te klagen by den Koning. Graaf Van Weert
Wàs op Louise's Rust... er zyn getuigen.
Men wil u bystaan, uit... rechtvaardigheid,
Uit menschlykheid, ja.. . uit menschlievendheid,
En... om de goeie zeden...
louise, snel vooruittredende.
- Scheer je weg!
't Lakeienpak flatteert je, Hesselfeld!
Het past je!
hesself.
- Majesteit!
allen.
- De koningin!
| |
[pagina 97]
| |
Hanna laat het pakje vallen. Pauze. Hesselfeld die
vertrekken wil, wordt door Louise met 'n gebiedende beweging van de hand
teruggeroepen.
louise.
- Raap op!
Hesselfeld gehoorzaamt, en biedt Hanna, in gebogen houding
het pakjen aan. Pauze. Nadat Hanna 't pakje heeft aangenomen, wyst Louise
Hesselfeld de deur. Hy sluipt bukkend heen.
hanna. louise. de walbourg.
albert. herman.
louise.
- Vaarwel... of neen: tot weerziens, Hanna!
Ik mag wel Hansje zeggen... niet? Dat stemt
Met myn gevoel voor u! By God, ik heb
Wel lager titels...
Ze strekt de handen over Hansje's hoofd uit.
wees gezegend, edel kind!
Voor het scherm valt, staren Hanna, Herman en Albert haar
eenige oogenblikken in sprakelooze verbazing
na.
|
|