schen,
Duitschers en Amerikanen, jazelfs Franschen. Misschien ook waren er menschen in
dien tuin. Er werd gedanst, gelachen, gedronken, gepraat...
Een vrouwspersoon trok meer dan anderen m'n aandacht. Ze was, geloof
ik, wat men gewoon is mooi te noemen, en gekleed... méér dan
gekleed! My beviel ze niet.
Ik merkte op dat ze door veel jongelui heel gemeenzaam werd
aangesproken.
- Bonsoir, Adèle!
- Ah, te voilà! Ravissante... ta robe, parole
d'honneur!
- Tu ne danses donc plus, Adèle?
- Comment, Adèle, tu ne prends donc rien?
- Je viens de voir Gustave. Il te recommande de bien te couvrir.
Mets ton shawl... il fait frais... où est-il?
- Dans da voiture, antwoordde adele, en ze wenkte...
Voor ik u nu zeggen mag, lezer, wien of wat ze wenkte, moet ik u
vragen wat ge van die adele denkt?
Daar ik u nog weinig gegevens leverde, zult ge spoediger gereed zyn
met uw oordeel, dan ik die haar zag. Niets is haastiger in besluiten dan
onwetendheid.
‘'n Gemeen schepsel...
Ge kunt het geraden hebben. Doch geraden ook maar. Want indien gy
alles had waargenomen wat ik waarnam, zou uw oordeel misschien anders
uitgevallen zyn.
Adele wenkte haar groom, 'n aardig mannetje, iets
grooter dan 'n bakerspeld. Hy had 'n scharlaken buisjen aan, en droeg dito pet,
beiden met goud gegalonneerd. Z'n gezichtje glom als gepolyst ebbenhout...
Want adele's groom was 'n neger. Wel 'n
mikroskopisch-kleine neger, maar 'n neger wàs-i.
- Madame!
- Mon shawl, Abbas! Demande à
Thérèse!