794.
De weduw van 'n predikant deed my eens schriftelyk de vraag, of
wysbegeerte kon samengaan met theologie? Dit was, naar ze my verzekerde, een
der onderwerpen waarover haar overleden echtgenoot het meest gepeinsd had. Vol
onzekerheid over dit vraagstuk was-i gestorven. En zy, nu ook hoogbejaard,
wenschte zoo gaarne iets meer daarvan te weten voor zy 't hoofd neerlegde.
Zoo beleefd en verschoonend mogelyk, kleedde ik 'n antwoord in, dat
eigenlyk hierop neerkwam: ‘indien de theologen volstrekt onwetend
willen blyven, zullen ze van begeerte naar wysheid geen last hebben. Voelen zy
echter die begeerte wel, dan maakt deze hen tot filozofen, d.i. wysgeeren,
en ze zullen weldra ophouden theologen te zyn.
Maar de goede oude dame was niet tevreden, 'tgeen ik dan ook niet
verwacht had. Háár opvatting van 't woord filosofie
verzette zich tegen de eenvoudigheid van m'n antwoord.
Ach, er had moeten inkomen van de soort van wysbegeerte