Ideën III
(1876)– Multatuli– Auteursrechtvrij782.Vrouw maria van bourgondie dan, had in den jare 1477 goedgevonden toetegeven in den aandrang op herstel van de sedert lang door wylen haar oorlogzuchtigen vader in 't vergeetboek geplaatste ‘Privilégiën’ dezer landen. Ze moest wel. De Koning van Frankryk had zich ‘met vyandschap en kwaadwilligheid, zonder recht of reden’ van vele bourgondische plaatsen meester gemaakt, en de staten van Holland en Zeeland werden op de te Gent beschreven ‘dagvaart’ uitgenoodigd: ‘de Hertoginne met raad en daad te willen byspringen.’ Zoo zeggen de oorkonden. Alvorens dit te beloven, klaagde men ‘dat deze landen door de oorlogen die Hertogkarel tot aan 't einde zyns levens gevoerd had, zeer bearmt, ontgoed en t' ondergaan waren, en derhalve eer behoorden verligt dan meer bezwaard te worden.’ Bovendien: ‘der Landen en Steden voorrechten en vryheden’ waren herhaaldelyk geschonden. De herstelling hiervan werd tot voorwaarde gemaakt van de hulp tegen dien boozen Lodewyk XI. De Hertogin beloofde al wat men vorderde. Ze zou noch trouwen noch oorlog-voeren zonder permissie. Veel oude schulden werden kwytgescholden. Vreemdelingen zouden uitgesloten zyn van alle ambten. Ga naar voetnoot* Geen nieuwe tollen zouden | |
[pagina 195]
| |
worden ingevoerd dan onder uitdrukkelyke goedkeuring van de Staten enz., enz. O, 't was inderdaad 'n kostelyk dokument. De toenmalige bezorgers van de nederlandsche welvaart hadden niet alleen geen hoofdzaken vergeten, maar zelfs zich verledigd tot het stipuleeren van bepalingen, welker belangrykheid waarschynlyk aan myn aandacht zou ontsnapt zyn, lezer. En misschìen zelfs aan de uwe. Er was namelyk by dat ‘Groot-Privilegie’ ook gedacht aan drenkelingen. Waarschynlyk om den landzaat optewekken tot dappere bestryding des meesters van olivier den baardscheerder en tristan den beul, bepaalde Vrouw maria dat 'n in 't water gevonden lyk niet geheel-en-al op 't droge mocht worden gehaald, voor de schout of andere gerechtspersonen daarby tegenwoordig waren. Vraagt men waarom dit alzoo geschiedde, dan krygt men ten-antwoord: ‘de bepaling behoort tòt en steunt òp 't symbolisch recht’ of zoo-iets, 'tgeen wel zeer geleerd en juridisch klinkt, maar niets opheldert, waarom dan ook de velen die klank voor zin nemen, met zulke uitlegging volkomen tevreden zyn. Zóó tevreden zelfs, dat lang na Vrouw maria, na 'n half-dozyn lodewyken, na alles wat er liggen kan in vier eeuwen welgevulde Historie, 't Volk nog altyd vasthoudt aan 't kostbaar Privilegie om z'n drenkelingen niet op 't droge te halen. Men heeft sedert dien tyd Pausdom en 't gebruik van honigmee afgeschaft, hier-en-daar werelden ontdekt, hoepelrokken, culs-de-Paris en crinolines ingevoerd en weer afgedankt, sterrekunde beoefend, theologie bestudeerd, jazelfs nu-en-dan de Natuur...
Erken, lezer, dat er in vier eeuwen veel gebeuren kan.
...maar Vrouw maria's onschatbaar drenkelingen-privilegie is blyven bestaan! Ik ben overtuigd dat de goede ziel, indien ze nog leefde, en op haar ouderdom kans had gezien iemand liefde inteboezemen - ze zou nu omstreeks vierhonderd en twaalf jaren geteld hebben - heel gerust in 't huwelyk zou kunnen treden zonder permissie van onze Tweede-Kamer. Niemand zou 'r aan gedacht hebben 't mensch dat schenden van haar geloften euvel te duiden. Maar, die drenkelingen... ziedaar 'n andere zaak! 't Volk laat dàt Privilegie niet los. Niets algemeener dan wanbegrip, zeide ik... |
|