713.
Een even ongunstig oordeel, zy 't dan om geheel andere redenen, acht
ik me verplicht uittespreken over de pogingen die men hier-en-daar in 't werkt
stelt om jongelieden tot publiekspreken opteleiden. De waarheid wordt door
zulke kunstmiddelen niet gebaat. 't Ligt voor-de-hand dat debating-klubs
en dispuut-kollegien zekere hebbelykheid te-weeg brengen om redekunstig
te schermutselen. Wie hierin uitmunt, is geen kampvechter voor waarheid,
hy wordt - soms onbewust, maar dikwyls ook met verkrachting van z'n beter ik -
'n stryder voor z'n reputatie als debattist. Geen opvatting is hem te
onjuist, geen woordverdraajing te gewaagd, geen verplaatsing van theses te
ongerymd of te... brutaal, mits die oneerlykheden hem 'n oogenblikje lang
slechts den schyn verzekeren van 'n overwinning. Om dezen schyn is 't dan ook
maar te doen.
De mode van dat oefenen in dispuut is den laatsten tyd zeer
toegenomen, maar ze bestond reeds in myn jeugd. De barokste stellingen werden
ter verdediging gegeven, en wie 't best wist te spelen met klank, wie 't
handigst de aandacht wist afteleiden van valsch syllogisme of onjuiste
grondstelling, behaalde den prys. De advokaat die berryer prees over
de volte welke deze z'n oratorisch talent maken liet, had zeker
dergelyke scholen bezocht.
Het is nu de vraag niet of zulke kunstjes bestand zyn tegen
eenvoudige nuchtere wederlegging. De eisch van die onwaardige spelery brengt
mee, dat de eerlyke wysgeer dien 't om waarheid te doen is, en niet om
't gekibbel over waarheid, van dusdanige byeenkomsten uitgesloten, of -
indien-i daaraan eens by-uitzondering mocht deelnemen - overschreeuwd wordt. 'n
Ernstig onderzoek van de gestelde theses ware onwelkom, wyl dit 'n eind maken
zou aan het spel. Wat zou, byv. 't lot wezen van iemand die in onze
Volksvertegenwoordiging gedurig uitriep: ‘myne heeren, dàt is de
vraag niet! Dààrtoe zyn we niet hier! De thans behandelde kwestie
moge op de dagorde van de Kamer staan, ze staat niet op de dagorde des Volks
dat ons afvaardigde om z'n belangen te behartigen!’
Zoo'n ‘geacht lid’ zou weldra inzien dat z'n
tegenwoordigheid in de raadzaal der Natie volkomen overbodig was. Hem bleef
weldra niets over dan zich terug te trekken, en z'n