706.
Ik weet zeer wel dat voorbeelden niets bewyzen, en dat alzoo m'n
stelling over de ongeschiktheid van ons volk voor publieke voordrachten,
volstrekt niet gestaafd wordt door 't gering succes van dien apostel op den
publieken weg. Ik durf echter vragen of men van dergelyke pogingen ooit 'n
anderen uitslag gezien heeft?
Wat bovendien tegen 't praktische dezer wyze van verkondiging der
waarheid getuigde, was dat de man niet in de rede werd gevallen. Wel plaagde
men hem, wel werd-i op allerlei wyzen gestoord, maar niemand bemoeide zich met
wàt-i zeide. Z'n woorden brachten niet de minste wryving te-weeg. De
overtuiging van de nutteloosheid zyner betoogen scheen zoo vast te staan, dat
men 't niet de moeite waard achtte hem tegentespreken. De vrouw die 't stoeltje
verhuurd had, legde haar geloofsbelydenis af by 'r buurtjes... par acquit de
conscience, maar voelde zich niet opgewekt dat geloof te verdedigen tegen
den nieuwlichter die 't waagde sakrament, paus, oliesel, vagevuur, enz.
overteslaan. En ook onder de niet-roomschen moeten 'r geweest zyn, die de
zaligheid anders begrepen dan de spreker. Waarom zwegen zy? Het prestige van 'n
ambtelyken verkondiger der waarheid, die beschermd wordt door de wet,
weerhield hen niet. Ieder scheen te weten dat de man die daar sprak, slechts 'n
beunhaas was, geen behoorlyk gepatenteerd handelaar in geloofszaken. leder was
overtuigd hetzelfde recht van spreken te hebben