690.
Terugkomende op Publieke voordrachten, vraag ik alweder, of
't besef dat onder al die ‘bewonderaars van des sprekers talent’
velen zyn die zich by hem indringen om later met schyn van grond hem te
beoordeelen als partikulier persoon, gunstig werkt op 't wèl
verkondigen van waarheid? Wat toch heeft-i misdreven, dat men 'm gelyk-stelt
met den betrapten dief, die zich niet verzetten mag tegen de onbescheidenheid
van de justitie? Wat werd er uitstekends verricht door Mr. publiek,
dat dezen 't recht geven zou zich aantestellen als 'n instruktie-rechter wien
elke indiskretie vrystaat? Is 't 'n misdaad, voorganger te zyn? Wordt men
hierdoor 't geoorloofd mikpunt van ieders plompheid? Van alle
commérages? Van elk cancan? Is de man die zich op publiek
terrein beweegt, vogelvry?