Ideën III
(1876)– Multatuli– Auteursrechtvrij
[pagina 41]
| |
voor betoogen van dezen aard - dan vraag ik u, of de gelukkige mathematikus 'n publieke voordracht zou kiezen tot verkondiging van de gevonden waarheid? Immers neen. Met al de veronderstelde ingenomenheid van z'n hoorders, zoud-i niet slagen in de poging om hun eenig genot te verschaffen door 't opdeunen van de syllogismen waarlangs hy 't doel van z'n streven bereikt had. 't Ligt voor-de-hand dat ieder zeggen zou: ‘uw konklusie is belangryk... indien ze juist is. Dit echter wensch ik te-huis natezien. 't Is onmogelyk de auditu te oordeelen, of ge misschien hier-of-daar u hebt schuldig gemaakt aan valsche gevolgtrekkingen.’ Die mathematikus is alzoo niet blootgesteld aan den tweestryd van den redenaar, die 'n ander soort van waarheid meent te moeten verkondigen. Deze toch wordt wèl aangehoord. Hy wordt uitgenoodigd zelfs. Ja... men betaalt hem. In dit laatste ligt wel-is-waar de beteekenis, dat men ietsoffert voor 't vernemen van de slotsommen die de spreker meent gevonden te hebben, maar ook, en vooral - misschien dikwyls uitsluitend - dat men tevens aanspraak maakt op genot, by 't aanhooren van de manier waarop die slotsommen verkregen zyn. In één woord: men wil zich vermaken. Ziehier nu 'n eisch die als 'n Damokles-zwaard boven 't hoofd van den aanstaanden verhandelaar hangt. Hy, die slechts schoon vindt wat waar is, moet bewerken dat het ware terstond - ook in de oogen van hen die onbekwaam zyn tot 't schoonvinden van waarheid als zoodanig - 't uiterlyk hebbe van schoonheid, ja... vermakelyk zy, onderhoudend, grappig, aardig, pikant... |
|