de buren, 'n
vertrouwbaar kriterium van hun begrippen meenen te vinden. ‘Dat zegt
men niet!’ zal ook wellicht deze of gene Farizéer tot
jezus gezegd hebben, toen-i 't opëten van weduwen en weezen
verdoemde. ‘Dat doet men niet!’ riep men hem toe, toen hy op
den sabbath korenaren plukte, en daaraan z'n beschouwingen vastknoopte.
‘Dat zegt men niet, dat doet men niet!’ zou men hem nog
heden-ten-dage toeroepen, indien hy in onze straten, in onze
gehoorzalen, in onze tempels predikte wat-i voor waar hield.
Ik durf vragen of de velen die my vooroordeelen omdat ik zyn
voorschriften niet voor verbindend, en hemzelf voor 'n feilbaar mensch houd...
ik vraag of zy denzelfden jezus dien zy voorgeven te aanbidden in den
hemel, zouden recipiëeren in hun salons op aarde, wanneer-i daar toegang
vraagde in de kleeding die men zoo pittoresk vindt op 'n schildery, d.h. zonder
das, zonder kousen en zonder broek?