412.
- Zie, zeide fancy, dáár... rechts... neen,
iets verder... dáár... dáár... de noordster! Dat is
haar linkeroog. Het rechter kunt ge niet zien, omdat ze bukt naar Orion, haar
pop, dien ze op haar schoot houdt en liefkoost...
Wouter zag het duidelyk, en riep:
- Omikron... Omikron!
- Neen, neen, sprak de hofdame, dat gaat niet, prins! Er staat
uitdrukkelyk in den last der koningin dat uw straf cellulair is. 't Is reeds 'n
groote gunst dat ge samen zyt opgesloten in één heelal. Toen
onlangs uw broertjes den melkweg hadden bemorst met zondvloeden, zyn ze heel
ver van elkaar gezet.
Wouter was daarover zeer bedroefd. Hy had zoo graag 'n kus gegeven
aan al die sterren met 'n pop op den schoot, die z'n zusje waren...
- Ach, fancy, riep hy, laat me samenwezen met Omikron!
Fancy zeide niet: ja, en niet: neen. Ze had iets in haar
wezen als iemand die nadenkt over de mogelykheid van het tot stand brengen
eener hoogstmoeilyke zaak.
Maar Wouter, moed scheppend uit haar weifelen, herhaalde z'n
bede:
- Ach, laat me samenwezen met m'n zusjen... al moest ik weer gras
eten of werelddeelen bouwen, ik zal eten en bouwen met lust en met yver als ik
mag samenzyn met Omikron!
't Schynt dat fancy bevreesd was iets toetezeggen wat boven
haar macht stond, en tevens dat het haar smartte die toezegging niet te kunnen
geven:
- Ik zal 't vragen, fluisterde zy, en nu...