Ideën I
(1879)– Multatuli– Auteursrechtvrij397.- Maar meester, vroeg juffrouw Pieterse - na op 't overwonnen zoogdier 'n blik te hebben geworpen die gelden kon voor 'n: ‘waar blyf je nou?’ met rang van overwinningsbulletin - maar meester, wat heeft die Wouter dan nu weer uitgevoerd? - Ja, wat heeft Wouter weer gedaan? werd er bygevoegd door juffrouw Laps, die zich verheugde omdat het gesprek 'n andere wending nam, en tevens over de nieuwe misdaad die zy vernemen zou, omdat ze zoo godsdienstig was. Want in de godsdienst is de zondaar 'n ding waarop men zich oefent. En juffrouw Laps hield veel van oefenen, zooals we gezien hebben. Juist zou Pennewip 'n begin maken met de akte van beschuldiging, toen de bel ging... nogeens... - ‘'t was f'r ons’ - en de arme delinkwent trad de kamer in. Hy was nog bleeker dan gewoonlyk, en er was reden toe | |
[pagina 308]
| |
want er waren vreemde zaken met hem gebeurd sedert fancy hem opnam en meevoerde...
- Juffrouw Pieterse, begon Pennewip, myne school is beroemd tot op Kattenburg... hoort gy dat, en verstaat gy dat? - Och ja, meester. - Ik herzeg: beroemd, en wel voornamelyk wegens de goede zeden die daar heerschen... ik bedoel natuurlykerwyze: op myne school. Godsdienst en deugd staan by my op den voorgrond. Ik zoude u verzen kunnen toonen over God... maar dit zal ik nu met stilzwygen voorbygaan. Het zy ulieden genoeg, te weten dat myne school beroemd is tot op... wat zeg ik... zelfs heb ik 'n zoontje gehad van iemand op Wittenburg Ga naar voetnoot* - van den blokkenmaker - en eenmaal zelfs ben ik schriftelyk geraadpleegd over de verbetering van 'n knaapje wiens vader heel te Muiderberg woonde. - Gut, meester! - Ja, juffrouw Pieterse! ik ben nog in het bezit van den brief, dien ik u zoude kunnen toonen als ik zulks verkoos - de man was doodgraver, en die jongeling had zich overgegeven aan het teekenen van ongepaste figuren op de zerken - maar juist dáárom - ik bedoele om de godsdienst en deugd waaromtrent ik zoo beroemd ben - voel ik my verplicht u by dezen medetedeelen dat ik niet verkies den goeden naam myner school te zien verloren gaan door uw deugniet van 'n zoon die dáár staat!
De arme Wouter was onthutst. Dat klonk anders dan 'n | |
[pagina 309]
| |
pauselyke aanstelling... die hy trouwens niet langer begeerde, want hy had zoo-even 'n heel andere aanstelling bekomen die hem beter aanstond. Z'n moeder wilde terstond overgaan tot wat zy haar godsdienst noemde en hem 'n kastyding toedienen, om den meester tevreden te stellen en dezen te toonen dat ook in haar huis deugd en goede zeden op den voorgrond stonden. Maar meester vond beter het gezelschap te doen weten wat er aan de hand was, om daardoor te-gelyker-tyd het schuldbesef van den patiënt inniger te maken.
- Uw zoon, juffrouw Pieterse, behoort tot de klasse der roovers, moordenaars, vrouwenschenners en brandstichters...
Meer niet.
‘Heilige genade! Goeie hemelsche gerechtigheid! Barmhartige christenzielen nog toe! Och, lieveheeremenschelyke deugd, is 't mogelyk! Wat 'n mensch moet beleven!’ Zoo omtrent - maar ik sta niet in voor de juistheid - was de stortvloed van uitroepingen waaronder de tienjarige roover, moordenaar, vrouwenschermer en brandstichter bedolven werd. Arme Wouter!
- Ik zal u 'n stuk voorlezen van zyne hand, zei meester, en wie daarna nog twyfelt aan de verdorvenheid van dezen knaap...
't Heele gezelschap beloofde dat men er niet aan twyfelen zou. Het stuk dat de meester daarop voorlas, was dan ook van 'n aard dat die twyfel heel moeielyk viel, en ikzelf, die Wouter heb gekozen tot myn held, zal moeite hebben den lezer te overtuigen, dat-i niet zóó slecht was als-i er uitzag in z'n vreeselyk ‘rooverslied.
Met myn zwaard,
Op m'n paard,
En myn helm op het hoofd,
Er op in! En den vyand den schedel gekloofd,
En vooruit!
- Christenzielen, riep 't heele gezelschap, is-i dol?
En vooruit!
Op den weg,
Langs de heg,
| |
[pagina 310]
| |
Met een houw en een stoot
De dragonders verjaagd, en den markgraaf gedood...
- Lieve goeie god, wat heeft-i toch tegen dien markgraaf? jammerde de moeder.
Om den buit!
- Zieje, 't is om den buit, zei juffrouw Laps, ik zeg maar altyd, men begint met 'n bybel, en...
En die buit
Is myn bruid...
- Hebje van z'n leven... z'n bruid! De jongen heeft pas gewisseld!
En die buit
Is myn bruid,
My gekocht met m'n staal...
- Met z'n st... a... a... a... l!
En die buit
Is myn bruid,
My gekocht met m'n staal,
En ik voer, als een veêr, met my mee haar in 't
zaal,
Naar de grot...
- Hemelsche genade, wat wil-i in die grot uitvoeren?
Als de wind
Zoo gezwind,
Jaag ik voort met myn vracht,
En ik sla op haar schreien en kermen...
- Och, gerechtige vrede, 't mensch kermt 'r van!
En ik sla op haar schreien en kermen geen acht,
Wat genot!
- Dat noemt-i genot! Ik word 'r koud van!
En dan weer
Op-en-neer,
Rechts en links door het land...
- Lieve Jesis, daar gaat-i weer! | |
[pagina 311]
| |
En dan weer
Op-en-neer,
Rechts en links door het land,
Hier een villa verwoest, daar een klooster verbrand,
Tot vermaak!
- De hel zit in dien jongen... tot vermaak!
En dan voort
Weer gespoord
Naar een nieuw aventuur...
- Alweer? Waar wil-i in godsheeren-naam nu weer naar toe? 't Is om te bezwyken...
En dan voort
Weer gespoord
Naar een nieuw aventuur,
En myn reisweg geteekend met bloed en met vuur,
Om de wraak...
- Goeie god, wat hebben ze 'm toch gedaan?
Want de wraak
Is de taak
Van den koning van 't woud...
Is-i razend... 'k zal 'm koningen!
Want de wraak.
Is de taak
Van den koning van 't woud...
Die, alleen tegen allen, zyn schepter behoudt...
- Wat 's dàt voor 'n ding?
Die, alleen tegen allen, zyn schepter behoudt,
En banier!
Op, hoezee...
Wie gaat mee?
't Gezelschap rilde op die uitnoodiging.
Op, hoezee...
Wie gaat mee?
| |
[pagina 312]
| |
Nu geen schepsel verschoond,
Nu de mannen gehangen...
- Lodderyn! Ga naar voetnoot* Trui, je ziet dâ-k...
Nu de mannen gehangen, de vrouwen...
- Lodderyn... lodderyn!
de vrouwen gehoond...
- Lodderyn, lodderyn, lodderyn... Trui!
de vrouwen gehoond,
Voor pleizier!’
- Voor pleizier... herhaalde meester op 'n graftoon, voor pleizier! Hy... doet... die... dingen... voor... zyn... plei... zier!
't Heele gezelschap lag in zwym. Ook Stoffel's pyp was uitgegaan. Maar Wouter had iets kalms in z'n wezen, en toen z'n moeder hem genoeg geslagen had om haar bezinning terugtekrygen, legde hy zich niet ontevreden neer in 'n hoekje van de achterkamer, waar-i weldra insliep om te droomen vanfancy. |
|