| |
394.
De gedachte is in my opgekomen, wat al verkeerde meeningen er zouden
worden te-voorschyn gebracht over wat er na 't zoo-even verhaalde voorviel,
wanneer ik hier op-eenmaal m'n boek sloot, en hoevele duizende gissingen 't
menschdom eeuwen lang zouden bezighouden, als ik verhinderd werd voorttegaan
door orgeldraaiers, of... door wat anders. (283)
Het lust my 'n oogenblik toetegeven in dat denkspel, en 'k lees
duidelyk in de dagbladen van de 50eeeuw:
eerste bericht. ‘Er heeft weder 'n gevecht
plaats gehad, tusschen de lapsianen en de stoffelianen. De
laatsten hebben 't veld geruimd, doch niet zonder hun geloof te bezegelen met
veel bloed. De heilige lap is behouden, maar er is 'n gat in. Men ziet dagelyks
'n nieuw treffen te-gemoet, waarby waarschynlyk de krummelianen,
kadasteristen en mabbelaars de behulpzame hand zullen bieden
aan de geloofsverwante lapsianen, om 'n eind te maken aan het
overwicht der stoffelianen, die met behulp der pennewippers,
'n hoogstverderfelyken invloed uitoefenen in Opper-Azie. ‘Zonder
te-kort te doen aan de heiligheid der zaak, komt het ons voor, dat wy,
opper-aziaten, die de beschaving hebben gemaakt tot ons privaat eigendom, beter
deden ons te bemoeien met de bebouwing onzer landeryen en 't melken van onze
koeien, dan gedurig te stryden over dingen die zoo lang geleden zyn
voorgevallen in 't verloren hoekje gronds, dat by oude geschiedschryvers
voorkomt onder den naam: europa.’
tweede bericht. ‘Naar men verneemt, is er
gisteren een groote zege behaald door de oude stotters op de nieuwe
stotters. Men weet dat sedert eenigen | |
| |
tyd, de sekte der
stotters gescheiden is in twee hoofdafdeelingen. De oude
stotters hebben 't genoegen gehad hun jonge geloofsbroeders geheel
uitteroeien, zoodat nu de vraag over de juiste kleur van vrouw
stotter's oudje naar den zin der laatstlevenden is
beslist.’
derde bericht.
‘Er is 'n nieuwe sekte van
stoffelianen opgestaan, die in zóóverre afwykt van de
oude leer, dat ze op eenige punten de onfeilbaarheid van stoffel
pieterse in twyfel trekt. Die twyfel zou gegrond wezen op z'n malle
houding in de Nederlanden. (Het bekende bessen-met-suikerdogma.)
‘De oude stoffelianen hebben 'n concilie gehouden, waarin
besloten is, de ware leer te gaan verkondigen in alle landen waar die nog niet
is doorgedrongen. Er zal 'n algemeene kollekte worden gehouden, om ammunitie en
stofféliums intekoopen. Ook wordt er 'n korps europesche wilden
aangeworven, die wel halstarrig weigeren toetetreden tot het ware geloof, maar
zeer bruikbaar zyn in godsdienst-oorlogen, waartoe zy (als de handgelden hoog
zyn) 'n instinktmatigen aanleg schynen te bezitten.’
vierde bericht. ‘Er is sprake van de ontdekking
der janhagel, die door juffrouw Laps werd saamgeknepen, kort voor haar
dood. Drie theologen zyn in kommissie gesteld om dat eerwaardig overblyfsel der
geloofsheldin te keuren. ‘Reis-, verblyf- en keuringskosten zyn
genomen ten laste van den Staat, en zullen bestreden worden uit equivalente
verhooging der belastingen op brood en brandstof.’
vyfde bericht. ‘By alle rechtzinnige
boekhandelaars des aziatischen ryks is verschenen: Nieuw juist en omstandig
bericht van wat er heeft plaats gevonden op III, 7, b1
(Pp), na de kategorische verklaring des meesters over de ware
natuur van juffrouw laps. Alle weldenkende tydschriften doen
hulde aan de homiletische en exegetische waarde van dit prachtwerk, dat naar
den zuidoost-Afrikaanschen tekst, met behulp der nieuwste bronnen, is vertaald
uit het Europeesch. De overzetting der laatste woorden van juffrouw
laps, geven 'n geheel nieuw inzicht in de bedoeling harer dierwording,
en toonen ten duidelykste aan hoe hare zoogvatbaarheid in nauw verband staat
met de welbegrepen belangen van volksbeschaving en verdere zoölogie.
Ook beweert men dat er 'n nieuwe lezing is uitgedacht van de laatste
verzuchting des bakers, die 'n eind maakt aan den langen stryd over zyn
mannelykheid, en die de hooge waarde van stoffel pieterse's
grammatikaal-theologische roeping in 't helderst licht plaatst, waardoor
op-nieuw de overeenstemming wordt aangetoond tusschen de wetenschap en de
heilige boeken van ons geloof.’ | |
| |
zesde bericht. ‘De krummels en
zipperlieden hebben elkaar de hand geboden, en in de geloofsartikelen
opgenomen dat men niet volstrekt verplicht is vasttehouden aan juffrouw
zipperman's verkoudheid, met uitdrukkelyke bepaling evenwel, dat dit
geloof niet schaden zal aan de zaligheid, mits men vaststa in 't kadaster,
omdat de laatste opgravingen in Europa hebben aangetoond dat het venster op
III, 7, b1 (Pp) redelyk goed gesloten was. Deze
ontdekking, in verband met de jongste nasporingen omtrent de kanonieke
beteekenis van de assurantie, schynt tot gezegde verbroedering geleid te
hebben.’
zevende bericht. ‘Het blykt hoe langer hoe
duidelyker uit de yverige nasporingen van den theologischen doctor
klesmeyer, dat juffrouw laps wel degelyk aan meester
pennewip 'n oog heeft uitgekrabt, wat natuurlyk haren talryken
vereerders aangenaam is te vernemen. Die geleerde onderzoeker heeft namelyk in
't hooge Noorden, waar ons gezegend Azië grenst aan 't oude Europa, 'n
ysbeer ontmoet die zich vermaakte met 'n éénglazigen neusknyper,
uit welke ontmoeting de diepdenkende hooggeleerde scherpzinnige eer- en
geldwaardige klesmeyer zyn stelling onweersprekelyk bewyst, vooral
door die in verband te brengen met den gekromden voorvinger en den gescheurden
nagel van juffrouw laps, op de autentieke schildery te
foppipolis.’
achtste bericht.
‘Het verheugt ons onze lezers
te kunnen onthalen op de aangename tyding dat onze stad dezer dagen 'n waar
feestgenot heeft gesmaakt, en wel 'n genot dat meermalen zal kunnen herhaald
worden. Er is namelyk 'n aanvang gemaakt met het verbranden van alle in
onze handen vallende personen die zich verstouten langer of korter te zyn dan
onze burgemeester. De behoefte aan dezen maatregel werd sedert lang
gevoeld, maar de onwil van eenige buitenmatige personen heeft ons tot-nog-toe
weerhouden gevolg te geven aan de algemeene billyke wenschen des volks, en de
eerste beginselen van tucht, orde, godsdienst, deugd en fatsoen. De
schuligen zyn onder 't meten en branden, tot afleiding en opbeuring,
beziggehouden door dominee stikleer, die hen gewezen heeft op
stoffel's verdienste en dood, in verband met de lengte van z'n buis,
na de benoeming tot derden ondermeester, en met z'n edel pogen tot algeheele
ontworteling der onzedige oud-christelyke spel-methode. Die welsprekende
redenaar heeft alzoo door zyn gemoedelyke toespraak veel bygedragen tot de
vroolykheid en den genoegelyken afloop van 'n feest, dat in aangename
herinnering blyven zal by ieder die de juiste maat had.’
negende bericht.
We kunnen ons niet weerhouden 'n
kort verslag te geven van de ingrypende leerrede die gisteren in onze hoofdkerk
werd gehouden door | |
| |
den eerwaarden zielknyper. De
waardige man had tot tekst gekozen baker's onwaardeerbaar gezegde:
‘dankie wel/ Juffre Pieterse/ m'n koppie is omgekeerd/ dat zieje
wel!’
Hierop volgt 'n verslag van die preek. De nederige berichtgever uit
de 50e eeuw noemt het kort. Dit moge waar zyn, maar ik vind het
zóó belangryk, zóó uitlokkend, dat ik geen
weerstand bieden kan aan den lust om dat zielknyperig voortbrengsel van de
toekomst in z'n geheel te lezen. Ik ga naar den boekverkooper die de zaken van
godsdienst tot z'n specialiteit maken zal in die eeuw, en koop de preek. Ik doe
dit gedeeltelyk om uwentwil, lezer, maar voornamelyk om myzelf, wyl ik in dat
stuk genoemd word met veel onderscheiding. Gy begrypt hoe aangenaam het is, te
ontdekken dat men over zooveel eeuwen nog aan ons denkt. Zie hier:
Voorzang.
O/ Baker vol van Zaligheid/
Wie zou Uw Lof niet zingen!
O/ Baker Die de Baker zyt
O Baker/ hoor ons juichen aan/
Als wy met U uit baak'ren gaan.
O Baker/ groot in Lief en Leed/
Wie heeft zooveel als Gy reeds deedt/
Wy knielen biddend voor U neer
En zingen/ Baker/ U tot Eer.
Zie op uw Kroost genadig neer
Van uwen Troon op Wolken.
Er leeft als Gy geen Baker meer/
Gloei eeuwig door van Kindermin/
En speld ons in Uw Luiers in.
| |
| |
‘Geliefde Medestotters! De rust van de kraamkamer, en de
vrede van de luiermand kome, zy, en blyve overvloediglyk over u allen... dat zy
zoo! Wat is het dan toch, myne veelgeliefde Medestotters, dat u op elken
woensdag doet te-zamen komen in dit heilig stotterhuis? Is het winstbejag,
zucht naar aardsch genot? Is het de wensch om gezien te worden, de begeerte om
u te verheffen boven uwe medeburgers? In het kort, bestaat er eene reden van
zinnelyken aard, die u hier saamvergadert aan den voet van dit gestoelte?
Neen, neen, ik zie het aan uwe blikken, die met nedergeslagen oprechtheid
en bedekte helderheid, luide uitroepen: “dat is verre van ons! Wy zyn
hier gekomen tot het opslokken van de kruimelen die er zullen afvallen van de
feesttafel des eeuwigen gastmaals. Wy dorsten naar het brood van de onbevatbare
geheimenissen des bakers, en ons hongert naar de springfontein zyner
onafzienbare zelfvolkomenheid.” Juist, myne geliefden, dàt is
de ware stemming om optegaan tot de verhevene openbaring des onbekenden Woords,
want er staat geschreven: “daar zyn hooge Stoepen aan de
Huizen” en weldra zal 't koppie worden omgekeerd. Wie wys is, zie toe
dat hy de gesprokene woorden versta, opdat niet eenmaal de dwaas zegge:
“dat zieje wel!” Het is dan ook deze bemoedigende
beschouwing, geliefden, die my aanleiding geeft, uwe onafgebrokene
opmerkzaamheid interoepen by de behandeling van het punt dat me zal bezighouden
op dezen heiligen bakerdag, een punt, zoo gewichtig, zoo treffend, zoo
uitnemend, zoo verheven, zoo diep, zoo belangryk, zoo indrukwekkend, zoo
luistervol en onbegrypelyk... dat het niet te zeggen is, en dat ik my dus
voorstel kortelyk tot klaarheid te brengen. Gy vindt de woorden van mynen
tekst die van deze verklaring den grondslag zal uitmaken, opgeteekend in het
elfde Stoffelium, en daarvan het elfde hoofdstuk, het elfde vers.
Ik heb gezegd: het elfde vers uit het elfde hoofdstuk des elfden
Stoffeliums, waar we - met gepasten eerbied - het volgende lezen:
Hier volgde de tekst dien we reeds kennen uit 't negende bericht, en
bovendien uit ons verslag van 't salie-avendje.
‘Hoe langer wy de onschatbare heilige Stoffeliën
beoefenen, geliefde Stotters, hoe meer ons de diepe wysheid van alles wat
daarin voorkomt in het oog springt, en hoe meer we geraken tot de overtuiging
dat die onvergetelyke wegwyzers ter zaligheid juist aldus moesten zyn geplaatst
op ons pad, om ons aftehouden van de dwaalwegen der Kadasteranen, of
wegtelokken van de poelen der Pennewipsche kettery. Onder alle andere
heilige uitspraken, worden wy in 't byzonder getroffen door de voorgelezene
tekstwoorden, die niet alleen de laatstvoorgaande opmerking ten duidelykste
bevestigen, doch bovendien ook dáárom zoo uiterst gewichtig zyn
voor ons eeuwig heil, omdat de baker zich in die woorden openbaart in
de volheid Zyner houding, en in al den rykdom van Zyne Bakerlyke waardigheid,
terwyl voorts de diepzinnige toespeling op de weer-en-windklok die in den gang
stond, ons voldoende middelen aan de hand geeft om onze Heilige Schriften te
verdedigen tegen de goddelooze wereld, die voorgeeft te twyfelen | |
| |
aan baker's bestaan, en durft beweren dat wy geen verstand
hebben van natuurkunde. Ik stel u te-dien-einde voor, geliefde
Medestotters, my te volgen met uwe aandacht, als ik, na:
ten eerste, den historischen zin myner tekstwoorden te
hebben toegelicht, |
ten tweede, zal overgaan tot de ontwikkeling van de
stralen die daarin doorlichten, en wel: a) Eerste
straal. De straal van baker's goedheid. b) Tweede
straal. De straal van baker's wysheid. c) Derde
straal. De straal van baker's menschenkennis. d)
Vierde straal. De straal van baker's matigheid. e)
Vyfde straal. De straal van baker's standvastigheid.
f) Zesde straal. De straal van baker's
algemeenheid. g) Zevende straal. De straal van
baker's zelfkennis. h) Achtste straal. De straal
van baker's edelmoedigheid. i) Negende straal. De
straal van baker's nederigheid. j) Tiende straal.
De straal van baker's kuisheid. k) Elfde straal.
De straal van baker's levenswysheid. l) Twaalfde
straal. De straal van baker's onschuld. m)
Dertiende straal. De straal van baker's
dubbelslachtigheid. n) Veertiende straal. De straal van
baker's eeuwigheid. o) Vyftiende straal. De straal
van baker's waarheidlievendheid. p) Zestiende
straal. De straal van baker's voorzichtigheid. q)
Zeventiende straal. De straal van baker's geduld.
r) achttiende straal. De straal van baker's zedigheid.
s) Negentiende straal. De straal van baker's
geheimzinnigheid. t) Twintigste straal. De straal van
baker's eenvoud. u) Een-en-twintigste straal. De
straal van baker's liefde. v) Twee-en-twintigste
straal. De straal van baker's trouw.
w)
Drie-en-twintigste straal. De straal van baker's yver.
x) Vier-en-twintigste straal. De straal van baker's
schranderheid.
y) Vyf-en-twintigste straal. De straal van
baker's fatsoen. z) Zes-en-twintigste straal. De
straal van baker's goedertierenheid. z bis.)
Zeven-en-twintigste straal. De straal van baker's
volmaaktheid. |
om daarna: ten derde, over te gaan tot de beschouwing
der bakerplichten, die uit de voorafgegane bakerbeschouwing
voortvloeien. |
Het menschdom, myne geliefden, was verzonken in
duisternis en hooge belastingen. Alom werd ten duidelykste gevoeld dat er
verlichting noodig was, maar te vergeefs wendden zich de blikken naar het
Oosten en naar het Westen, naar Zuiderpool en Noordermarkt. Alles bleef even
duur en donker. Daar schoot op-eens een golf van licht door den drabbigen
hemel. Er werd door de aardbewoners een ster gezien, die losberstte in
geruischvolle stilte, en by het schuchter gedonder van die omstandigheid, kwam
stoffel ter wereld. Hy leefde en leerde, zooals hy geboren was, met
zachtmoedig geweld. Het zou ons nu te vèr leiden, geliefden, als we
thans ons bezighielden met zyn prille kindschheid en slanke jeugd... neen, even
als de reiziger die noode afscheid neemt van de bloemryke aardappelvelden
| |
| |
langs zynen weg, maar toch met begeerige blikken voorwaarts
staart op den nabyliggenden berg der toekomst, zóó ook, geliefde
Stotters, nemen wy voor heden afscheid van stoffel, en richten onze
blikken op den tekst die voor ons staat als 'n berg van genot. De
saliemelk der deugd was genoten, en de tuitstoppende blaadjes waren verwyderd
uit de monding der ketels door den krachtigen moeder-gehoorzamenden adem van de
oudste der dochteren des huizes. De yverige juffrouw laps, die de
onvergankelyke ziel stelde boven 't brooze lichaam, en de oefening der genade
boven het streven naar zoeten drank... zy die woonde op de onder-voorkamer van
het huis dat gezegend was onder alle huizen... zy had toegegeven in de begeerte
om meetepraten, en hieraan sluiten zich de voorgelezene tekstwoorden met
verbazende geleidelykheid. Ik heb moeite, geliefden, my te weerhouden
reeds nu uitteweiden over de voortreffelykheid die er ligt in die taal, maar de
vrees afbreuk te doen aan den straalbundel dien ik my voornam aftesteken in het
tweede deel myner rede, doet my besluiten u eenvoudig te wyzen op den
eerwaardigen baker stotter, en op het bont-katoenen jak dat Zyne
gelukzalige lenden met geestelyken wellust omsluit. Ziet, geliefden, hoe Zyn
geheel lichaam beeft van innigen zielevrede, ziet hoe Hy den vinger opheft by
het uiten der nadrukkelyke woorden: dat zeiti! Merkt op, hoe er spanning is by
die herinnering aan de onvergetelyke klok, en geestdrift by het meten van die
stoep... Want Hy moet die stoep gemeten hebben, myne geliefden! Het is
van hoog gewicht, achtteslaan op deze byzonderheid. Ja, geliefde Stotters,
er zyn hooge stoepen, en er was een klok met wind in den gang! Dit geloof staat
als een rots! Wat er wankele of bezwyke, wy houden vast aan die hooge stoep en
aan dien wind! Hoe ook de verdoolde mensch zich aankante tegen de openbaring
der Geheimenissen van het bakerschap, hy zal zich te-pletter stooten tegen ons
stoepsel, en verbryzeld zal hy worden door den wind onzes geloofs! Maar,
geliefden, vat gy het wel, begrypt gy wel ten-volle wat er in dien wind zit?
Zyt gy wel geheel doordrongen van dien wind? Doorblaast u die wind wel
behoorlyk by uw opstaan en uw slapen-gaan, by uw middagmaal en uw ontbyt?
Dringt die wind wel met voldoend stormgeweld door het weefsel uwer ziel, en
doorbruischt hy wel behoorlyk de poriën van uwe gedachten? Of -
helaas, geliefden, vergeeft my deze schrikwekkende, maar noodige vraag - of is
die storm wellicht in uwe harten geworden tot een zuchtje? Is misschien uw wind
weggekrompen tot eene labberkoelte, te zwak om 't lichtste voorwerp
voorttedryven naar, opteheffen tot, binnentestuwen in de eeuwige
gelukzaligheid? En die stoep... geliefden! Wat hebt gy met uwe stoep
gedaan? Hebt gy wellicht, verleid door de doemwaarde leeringen van de
Pennewippers, medegewerkt om de stoep des heils, de hooge stoep der zaligheid,
de verheven stoep der genade, te verlagen tot 'n dorpeltje, hoog genoeg - ja,
maar ter-nauwer-nood hoog genoeg - om opteklimmen tot de bovenste plank uwer
aardsche etenskast, gy die eene stoep noodig hebt om den hemel te bereiken, een
wind om u dien stoep optewaaien? Zegt het my, zegt het my, geliefde
verdwaasden. O, zegt het my, dierbare Medestotters, waar is uw stoep en waar is
uw wind? | |
| |
Gy zwygt? Hemelsche baker, zie in
genade neder op dat zwygen, en neem onze belofte aan, dat we onze stoep zullen
herstellen en onzen wind aanblazen tot er de zaligheid op volgt. Dat zy zoo!
Doch laat ons voortgaan. Na de diepzinnige toespeling op die stoep en dien
wind, haalt de verheven baker met ernst en nadruk de woorden aan van
den man die dagelyks die stoep beklom, dagelyks den adem diens winds voelde, de
woorden van den man die als het ware met die stoep en dien wind vereenzelvigd
was: “Je bent 'n goeie Vrouw/ Vrouw Stotter/ en 'n knappe
Baker!”
Een goeie vrouw en 'n knappe baker! Kan er
treffender getuigenis worden gegeven, myne geliefden? Hy zegt niet: Je bent
'n goeie vrouw, en daarmee uit! En niet: Je bent 'n knappe baker, en
daarby blyft het! Neen, duidelyk staat er: Je bent 'n goeie vrouw
èn 'n knappe baker, zoowel dus het één als het
ander... het andere niet minder dan het één... beiden te-zamen...
alles tegelyk! Ik weet wel, geliefde Stotters, dat er sedert eenigen tyd
onder de valsche geleerden dezer aarde lieden zyn opgestaan die beweren dat het
voegwoord: “en” in den grondtekst, zou behooren vertaald te worden
met het tegenstellend: “maar” en dat alzoo de Heilige
stoep-en-windman eigenlyk bedoelde de hoedanigheid des bakers te
stellen niet naast maar tegenover die der vrouw, maar de
baker die zorge draagt voor Zyne kraamkinderen tot het einde der
eeuwen, heeft niet gewild dat er twyfel wezen zou over een zoo gewichtig punt,
en daarom heeft Hy toegelaten - wat zeg ik, Hy heeft bewerkt - dat de juiste
tekst Zyner woorden is bewaard gebleven in het Stoffelium naar de
beschryvinge des Heiligen multatuliï. Ja Geliefden,
dáár staat het: “en een knappe Baker!” Dat
zegevierende “en” springt in het oog als een vonk van
diamant, en wy kunnen den man niet genoeg danken, die door zyne nauwkeurigheid
het menschdom bewaard heeft voor de dwalingen die een onmiddelyk gevolg wezen
zouden van de verkeerde lezing des onschatbaren voegwoords:
“en.”
En, Geliefden, en! Uwe zaligheid
berust op, hangt af van, is verscholen onder, spruit voort uit, gaat samen met,
is te vinden in, wordt verzekerd door... dat goddelyke en!
Doch
verder nog gaat de helsche pennewippery onzer dagen. Er zyn er die den
braven eenvoudigen multatuli zelven verdenken, òf van onkunde,
òf van opzettelyke verkrachting der waarheid... Verdoolden! Ziet ge
niet waartoe gy wordt vervoerd door uwe zucht om alles te bekladden en te
bederven wat ten leven leidt? Beseft gy niet de ydelheid uwer pogingen om
aftebreken wat opgebouwd werd door zoo heilige handen? Gevoelt gy niet dat elke
aanval op het gebied der Bakerlyke Sloffelien uitloopt op uwe
beschaming? Was Hy niet heilig, Hy de eenige onvolprezen
baker stotter in Zyn bonte jak? En als men dit toestemt - wat dan
toch wel niet kàn ontkend worden - moet dan niet ook hy heilig en
onfeilbaar wezen, die de daden en woorden van dien Heiligen persoon heeft
te-boek gesteld? En aldus die heiligheid aannemende als uitgemaakt, kunnen er
dan fouten wezen in zyn geschrift, geheel geschreven onder den invloed der
begeesterende indrukken van het pas ontloken Bakerdom dat, nog maagde- | |
| |
lyk
en nieuw, nog niet bedorven door menschelyke byvoegselen en
helsche pennewipsels, eenen heiligenden invloed uitoefende op de
schryvers die getuigen waren, of die althans achternaneven hadden kunnen gezien
hebben vàn de getuigen der gebeurtenissen die zy boekstaafden? Weg
van ons, gy wereldsche wysheid die knagen wilt aan onze zaligmakende
voegwoorden! Neen, aarde en hel, gy ontneemt ons niet het vast geloof aan de
juistheid, aan de zuiverheid, aan de geloofwaardigheid, aan de heiligheid onzes
onvolprezenen Stoffeliums! Met nederige fierheid zien wy neder op uw
ydel gepoog! Met onzeggelyke gemoedsrust en betooverend zelfgevoel, roepen wy
juichend uit: “Hij was een goeie Vrouw en een knappe Baker!”
Doch dit is nog niet alles. Verder nog, hooger nog, dieper nog, sterker
nog, grypt onze tekst in de dierbaarste belangen onzer toekomst... Hy zal
altyd 'n goeie vrouw en 'n knappe baker blyven! Gevoelt gy wat dit
zeggen wil, Geliefden? Wat hy was, was hy niet voor een oogenblik, voor heden,
voor gisteren of voor den dag van morgen... neen, Hy zal blyven wat hy was,
altyd, eeuwig... 'n goeie vrouw en 'n knappe baker!
De aarde zal
verkruimelen en te-niet gaan: Hy zal blyven! De zon zal maan worden, of
in 't geheel niets! Hy zal blyven! Het heelal zal verzinken: Hy
zal blyven voortbakeren ten einde toe! O, Geliefden, wien duizelt niet het
hoofd by het beschouwen van zulk eene roeping! Hy zal bakeren, bakeren, bakeren
tot er niets meer zal te bakeren vallen, en toch blyven voortbakeren! Myne
zwakke krachten schieten te-kort by dit denkbeeld! De onnoozele mensch
beschouwt, overpeinst, begrypt er niets van, aanbidt en...zwygt. Ja,
zwygen! Daarom verkondigen wy luide onze overtuiging! Zie, o mensch, gy die
bouwt op dingen van één dag, zie onze vastigheid die gegrondvest
is op de onömstootbare mannelyke schouderen der vrouw! Waar alles ligt,
zal Hy staan blyven. Waar alles bukt, zal Hy zich oprichten. Waar alles
vergaat, zal hy bloeien... bloeien in al de frisheid Zyner jeugd, als op den
stond toen Hy, tusschen juffrouw mabbel en de Weduwe
zipperman, nederig naar den mensch, maar groot als uitverkoren
baker, zegevierend getuigen kon: “dat zeiti!”
En Hy zal blyven wat Hy was, niet voor U alleen, niet voor my alleen,
neen, wy lezen duidelyk in het hoofdstuk waaruit we onzen tekst kozen:
“mijn heele familie zal je altijd gebruiken!” Ziet gij,
Geliefden: zyne geheele familie! Wat is de familie van iemand die eene
zoo hooge stoep heeft, en een windklok? Dat is het menschdom. Vrouw
stotter is de baker van het geheele menschelyke geslacht. Hy
is uw baker, Hy is myn baker, Hy is zyn baker, Hy is
haar baker, Hy is onze baker, Hy is ulieder baker,
Hy is hun baker, Hy is de baker van ons allen, ja van
allen... behalve van die vervloekte Pennewippers en andere verdoolden die van
ons verschillen in geloof. Weg van Zyn bakerlyken schoot, gy die geen deel
aan Hem hebt, die niet zyt van de familie des mans des verheven stoepsels en
des windkloks! Weg van Hem, en vaart naar de diepe gewelven, waar geen
baker is. Betreurt daar uwe doemwaardige verstoktheid, en vergaat in
bakerlooze ellende! Ja, Hy zal het menschdom bakeren ten einde toe!
“Maar, staat er verder, als de menschen je wat zeggen/ moet je
net doen of je 't niet
| |
| |
hoort!” De bedoeling
dezer verhevene woorden is: het zal gebeuren dat uw zuigeling - het ingebakerd
menschdom, namelyk - wederspannig is, en zich krytend en schreeuwend
teweerstelt... doe of je 't niet hoort, baker! Speld er maar dapper op
toe. Beschouw elke beweging als strydig met de ware beginselen van Bakerdom en
deugd. Maak een pakje van Uwen voedsterling, en laat elke nieuwe Bakerspeld
luide verkondigen met kop en met punt: het Bakerdom heeft gezegevierd over de
aangeboren verdorvenheid van de familie des mans des verheven stoepsels en des
windkloks!
Doe net of je 't niet hoort, Baker! Stop uwe ooren voor
de gebeden der omstanders. Luister niet naar de betweters die meenen dat
schoppen en trappen en òm zich slaan, de eerste natuurlyke uitspanning
is van ons geslacht. Speld toe, baker, speld toe! Er staat geschreven
dat Gy baker zyt, en baker blyven zult... baker dus het
menschdom tot het einde der eeuwen. “Gloei eeuwig door, zooals de
psalmist zegt,
“Gloei eeuwig door van Kindermin/
En speld ons in Uw Luiers in!”
Doch Hy is ook mensch, die baker, en wat meer zegt - of
volgens sommigen, minder - Hy is vrouw! Ja, Hy is vrouw op het avendje van
juffrouw pieterse, en met echt vrouwelyke bescheidenheid, en iets
dubbelnaturigs dat ook de meest verstokte harten treffen moet, hooren wy Hem in
onzen tekst uitroepen: “Dankie/ Juffrouw Pieterse/ myn koppie is
omgekeerd / dat zieje wel!”
Hy bedankte, Hy had zyn koppie
omgekeerd, en zy zag het wel! Verheven drieëenigheid van zinnediepte!
Hy bedankte, ja... maar Hy bedankte niet alleen, Hy keerde te-gelyker-tyd Zyn
koppie om, en wel verre van Zich te bepalen tot die Heilige handeling, voegde
Hy ter onzer leering daarby: dat zieje wel!
Voor ik overga tot de
verklaring dezer hoogstgewichtigheid, maak ik de zielpynigende opmerking,
Geliefden, dat sommigen beweren dat het woord “koppie” in den
europeeschen grondtekst tot een verbasterd taaleigen behoort, dat niet dan door
lieden van den laagsten stand, en slechts in den gemeenzamen omgang gebruikt
werd, waaruit zy aanleiding nemen, om een smet te werpen op de deftigheid van
multatuli den Stoffelist. Doch, zooals immer, valt ook deze
steen neder in den hof des rampzaligen die den steen geworpen heeft. Want is
niet juist dat wedergeven van vrouw stotter's aanbiddelyke taal,
letterlyk zóó als Zy moet gesproken hebben om begrepen te worden
door,juffrouw pieterse, een bewys voor de echtheid des Heiligen boeks?
Zou niet de nooit volprezen multatuli, indien hy 't beeld des
bakers had willen opsieren met franjekleederen of krulgewaden...
Hier komt dominee Zieleknyper zoo uitteweiden in myn lof, dat ik uit
pure zedigheid genoodzaakt ben terugtekeeren tot den tyd toen er nog
inkomende-rechten bestonden, en dus vóór Baker-apothéose
en anevrismen.
De lezer zal zich herinneren dat de preek, waarvan ik 'n fragment
meedeelde, alleen mogelyk was door de veronder- | |
| |
stelling dat ik
verhinderd ware geweest den indruk te schetsen, dien de nederlaag van juffrouw
Laps by haar en hare zoog-lotgenooten teweegbracht, en dat er dus vry spel ware
gelaten aan de behendigheid van toekomstige godsdienstsmeden, om uit den
katastroof op III, 7, b1 (Pp) de elementen
byeentezoeken tot 'n bruikbaar windselsysteem.
Daarvan gebeurt niets. De godenmakers die na ons komen, zullen zich
moeten behelpen zoo goed ze kunnen, want wel verre van m'n boek hier te
sluiten, verklaar ik uitdrukkelyk dat het verbaasd gezelschap, na Pennewip's
beslissing, zich bepaalde tot den uitroep: ‘Z... ó... ó...
ó!’ zonder iemand aantevliegen, te bekrabben, of ander molest aan
te doen.
Ga naar margenoot#
|
-
margenoot#
- Ik deed wèl aan 't meedeelen dezer
bakerpreek. Er bleek me dat ze zoo mooi is dat menigeen, na dien eenmaal
gehoord of gelezen te hebben, voor-goed genezen is van 't idioot kerkgaan. Dit
is iets gewonnen!
|