Ideën I
(1879)– Multatuli– Auteursrechtvrij371.Toen onze held thuiskwam, verstopte hy den vetten Glorioso achter de latafel van Leentje, van dezelfde Leentje die na den poortsprong z'n broekje herstelde dat zoo gaapte aan de knie, zoodat z'n moeder 't nooit geweten heeft. Ja, ze is ten-grave gedaald zonder kennis aan die gescheurde broek! Ik weet niet of ‘broek’ mannelyk is, en heb geen lust het optezoeken, vooral omdat ik 't toch niet begrypen zou, al vond ik ‘broek. m.’ in 'n woordenlystje. Onlangs vond ik géén m. achter natie. Dat zal 'n scherpe geestigheid van Siegenbeek geweest zyn. Of Wouters broek mannelyk was, weet ik niet, maar Leentje had de scheur geheeld, dat is de waarheid. Zoo heelde ze meer breuken, en ontving daarvoor zeven stuivers in de week, en 'savends 'n boterham. Lang na Habakuk, dacht Wouter nog meermalen aan haar deemoedig: ‘goeien avend, juffrouw. Goeien avend, m'nheer en jonge-juffrouwen. Goeien avond, Wouter’... en de rest. Want Wouter's moeder heette ‘juffrouw’ om de schoenmakery. De jonge-juffrouwen waren z'n zusters, die dansen geleerd hadden. En z'n broer was ‘m'nheer’ sedert diens benoeming tot derden ondermeester aan de stads-tusschenschool. Ga naar voetnoot* Hy had toen verlengstukken aan z'n buis gekregen om ontzag inteboezemen aan de schooljeugd, en ‘Stoffel’ paste toen niet | |
[pagina 251]
| |
langer, meende Wouter's moeder. Maar dezen noemde Leentje eenvoudig Wouter, omdat-i nog maar 'n kleine jongen was. Ook was hy haar drie stuivers schuldig, of eigenlyk zes-en-twintig duiten, die hy haar nooit heeft teruggegeven, want toen hy, jaren later, die schuld wilde afdoen, waren er geen duiten meer, en Leentje was ook dood. Dit speet hem zeer, want-i had veel van haar gehouden. Ze was foei-leelyk, nogal vuil, en bovendien wat onrecht van leest. Ook beweerde Stoffel de schoolmeester, dat ze 'n booze tong voerde. Ze zou namelyk hebben oververteld dat-i bessen met suiker had gedronken in de Nederlanden. Ga naar voetnoot* Ik wil dit wel gelooven, maar wat kan men verlangen voor zeven stuivers en 'n boterham? 'k Heb hertoginnen gekend met ruimer inkomen, en toch niet aangenaam in den omgang. Dat Leentje scheef was, kwam van 't aanhoudend naaien. Ze hield het gansche gezin ‘heel’ en verstond de kunst om een broek, twee buisjes en 'n lakenschen pet te maken uit 'n duffelsche jas, en toch schoten er nog lappen over voor de sous-pieds Ga naar voetnoot† die Stoffel noodig had voor z'n examen als sekondant naar de Kaap. Dat niet lukte, door 'n fout in Euklides. Niemand buiten Wouter was tevreden met Leentje. Ik denk dat men bang was haar te bederven door te groote zachtzinnigheid. De ‘jonge-juffrouwen’ spraken gedurig van ‘stand’ en ‘dat ieder op z'n plaats moest blyven.’ Dit gold háár. Leentje's vader namelyk was 'n schoenmaker geweest die achterlapte, en de vader van de jonge-juffrouwen had 'n winkel ‘gedaan’ waarin-i schoenen verkocht die uit Parys kwamen. Dit maakt 'n groot verschil. Want het is deftiger iets te verkoopen dat gemaakt is door 'n ander, dan zelf wat te maken. De moeder meende dat Leentje wel wat zindelyker wezen kon. Dat juist gemeend was. Maar ik kom weer terug op den prys, en op de moeielykheid van 't wasschen, voor iemand die geen tyd, geen zeep, geen ruimte en geen water heeft. Duinwater was er nog niet, en al was 't er geweest, het zou toch niet doorgedrongen zyn tot Leentje. |
|