Ideën I
(1879)– Multatuli– Auteursrechtvrij
[pagina 242]
| |
Een italiaansche roover op 'n buitensingel te Amsterdam. Proefje van 't bitter lyden der deugdzame amalia. Privat en jouvin met huwelyken en godsdienstige waskaarsen, de palladia der zedelykheid. Bewys van het fatsoen der Hallemannen, waaruit men tevens kan te weten komen hoe eerlykheid ryk maakt. Korte bespiegeling over gebrek aan ruimte.365.Wouter dacht volstrekt niet aan heldeneeuwen of chinesche staarten, toen-i heel ongevoelig voor de afwezige schoonheid van 't landschap aan 'n moddersloot kwam, waarover 'n onnoodig brugje lag, welks leuning hy uitkoos tot lezenaar, na goed te hebben rondgezien, en zich overtuigd dat-i alleen was, en ongestoord kon overgaan tot het verslinden van z'n roover. Ik heb 'n oogenblik den lust in my voelen opkomen, den lezer deelgenoot te maken van Wouter's genot, door 't leveren eener schets van 't onsterfelyk werk dat hem zoo boeide. Maar, behalve dat ik Glorioso's geschiedenis niet recht ken - wat me trouwens niet volstrekt beletten zou er over te spreken - heb ik u veel andere zaken te verhalen van dringender aard, en ben dus wel genoodzaakt u te verwyzen naar de hartenstraat, in de hoop dat ge daar zult terechtkomen zonder uwen weg te nemen over d'ouwenbrug. Laat het u genoeg zyn te weten dat het ‘heel mooi’ was. ‘De deugdzame Amalia, die, by flikkerend toortslicht, aan het treurig sterfbed van hare verëerde moeder, in het somber cypressendal, plechtig had gezworen, dat hare vurige liefde, voor den edelen roover, door het yzingwekkende valluik, en de verroeste ketenen, met derzelver zilte tranen... kortom, 't was treffend. Ook was er meer | |
[pagina 243]
| |
zedelykheid in dan in al die flauwe navolgingen. Al de leden der bende waren behoorlyk getrouwd, en droegen handschoenen. In de grot stond 'n altaar met kaarsen, en de hoofdstukken waarin meisjes geschaakt werden, eindigden met eerbare puntjes of geheimzinnige gedachtenstrepen die Wouter vergeefs tegen 't licht hield om er meer van te weten. Hy las tot ‘sterf verrader.’ Toen was 't donker, en hy begreep dat het tyd werd 'n eind te maken aan de voorgewende wandeling met de Hallemannetjes ‘dat zulke fatsoenlyke kinderen waren.’ Met weerzin sloot hy 't dierbaar boekjen, en liep haastig weg, omdat-i vreesde beknord te worden over z'n lang uitblyven. ‘Hy zou nooit weer permissie krygen’ werd er by zoo'n gelegenheid gedreigd. Maar Wouter begreep wel dat dit geen ernst was. Daartoe wist-i te goed dat men graag de kinderen ‘eens van de vloer heeft, als men zoo klein behuist is.’ En ‘de Hallemannetjes waren zoo buitengewoon fatsoenlyk. Ze woonden naast 'n huis met 'n balkon, en hadden onlangs heel lief hun petjes afgenomen.’ Ik voor my geloof niet dat de Hallemannetjes fatsoenlyker waren dan de andere mannetjes onder Wouters kennissen. En daar ik graag reden geef van m'n geloof, wil ik hier 'n voorval inlasschen dat iets vroeger had plaats gevonden. Wouter ontving geen zakgeld. Z'n moeder zei dat hoefde niet omdat hy thuis alles kreeg wat-i noodig had. 't Stuitte hem altyd te moeten wachten op vergunning om ‘meetedoen’ als z'n kameraadjes met den bal speelden, en hem verweten dat hy 't zyne niet had bygedragen tot aanschaffing van dat meubel. 't Kostte drie duiten in Wouters tyd. Nu zal 't wel duurder wezen... neen, goedkooper... door de staathuishoudkunde. En by veel gelegenheden meer had-i verdriet over z'n voortdurende geldeloosheid. Later zullen we zien of 't waar was, wat z'n moeder zei, dat-i thuis alles ontving wat hy noodig had. Zéker is het, dat men hem thuis niet de gelegenheid gaf om nu-en-dan over 'n kleinigheid te beschikken naar eigen wil. Wat toch zoo heel prettig is voor kinderen. En voor menschen. De Hallemannetjes - die zoo byzonder fatsoenlyk waren - gaven hem heel duidelyk te kennen dat het hun verveelde, langer alleen de kosten te dragen van 't verkeer. Fransje berekende dat Wouters vriendschap hun al negen stuivers gekost had - wat ik duur vind, niet om de vriendschap, maar om 't berekenen - en Gus zei dat het nog meer was, maar dat laat ik daar. Ook had deze hem vier griften voorgeschoten, | |
[pagina 244]
| |
welke hy noodig had om z'n hof te maken by lange Ceciel die niet van hem weten wou omdat i 'n insteekpakje droeg. Ga naar voetnoot* Maar de griften had ze aangenomen, en overgedaan aan Gus voor 'n zoen. De bittere verwyten der Hallemannetjes - die zoo byzonder fatsoenlyk waren - maakten Wouter wanhopig.
- Ik heb gevraagd aan m'n moeder, zeide hy, maar ze wil me niets geven. - Dat gaat ons niet aan, antwoordden de Hallemannetjes d.z.b.f.w. Je bent 'n klaplooper.
Wouter hoorde dit woord voor 't eerst, maar begreep het terstond. Niets maakt scherpzinniger dan bitterheid van hart.
- Klaplooper, klaplooper... ik ben 'n klaplooper!
Schreiend liep hy heen, en koos 'n omweg om de straat te myden, waar lange Ceciel's vader 'n lappenwinkel ‘deed.’ Och, als ze gezien had hoe hy als 'n klein kind liep te huilen op straat... zeker, dat was èrger dan de broek boven 't buisje.
- Klaplooper, klaplooper!
Hy ontmoette veel groote menschen die misschien ook klaploopers waren, maar ze huilden er niet om als Wouter.
- Klaplooper!
Hy zag 'n diender, en haalde diep adem toen die voorby was. 't Bevreemdde hem dat de man hem niet gevangen nam.
- Klaplooper!
Daar kwam de man van de vuilniskar, die 't woord naklepperde met z'n ratel. 't Was niet uittehouden! Onze arme lyder herinnerde zich, hoe de Hallemannetjes d.z.b.f.w. hem eens hadden voorgespiegeld welke winst er viel te behalen op 'n kleinhandel in peperment. Voor vierentwintig stuivers had men 'n grooten zak vol. By verkoop tegen zóóveel stuks voor 'n duit zou 't voordeel enorm wezen, | |
[pagina 245]
| |
als men maar kapitaal had om te beginnen. Dit hadden de Hallemannetjes precies uitgerekend. Want ze waren niet alleen byzonder fatsoenlyk, maar knap ook. Knapheid en fatsoen gaan meestal samen. Maar, hadden ze gezegd, er moest kapitaal wezen. Zy zouden de inkoopen doen, zy zouden zich belasten met den verkoop, en als Wouter maar één gulden kon bydragen, was de zaak gezond.
- Klaplooper... klaplooper...
Wouter stal 'n gulden uit het ‘knipje’ van z'n moeder, en bracht die aan de Hallemannetjes d.z.b.f.w.
- Hoe kom je 'r aan? vroeg Gus, maar zorgde dat Wouter geen tyd had om te antwoorden, en tevens dat-i 't antwoord niet verstond, dat deze gaf door zwygende verlegenheid. - Hoe kom je 'r aan - zonder vraagteeken alzoo - zie, nu zullen Franssie en ik ieder 'n dubbeltje byleggen, dat maakt vierentwintig, en dan koopen wy de peperment. Op de Rozengracht is 'n fabriek... zóó'n zak voor vier schellingen! Wy zullen al de moeite doen, Franssie en ik. By ons op school is meer gelegenheid om te slyten, weetje! Kris Kloskamp heeft er al twaalf besteld - hy zal betalen na de vakantie - wy zullen ons al de moeite getroosten... jy hoeft niets te doen, Wouter... en gelyk deelen, daar kunje-n-op aan...
Wouter ging naar huis, en droomde van ongehoorde winst. Hy zou 'n daalder teruggeven in 't knipje van z'n moeder, en voor lange Ceciel 'n potlood koopen van den man die er gaten mee prikte in 't hout van z'n kruiwagen. Zóó sterk waren ze! Dat was wat ànders dan 'n paar griften, dacht-i, en als lange Ceciel hem dan nòg niet wou hebben tot 'n vryertje, dan... neen, verder dacht Wouter niet. Daar zyn op den weg onzer verbeelding afgronden die we niet durven peilen. Wy worden ze instinktmatig gewaar, schrikken terug, sluiten de oogen, en... ik weet niet verder. Maar dit weet ik, dat Wouter dien avend heel gelukkig insliep, in de hoop dat-i weldra 'n goed geweten hebben zou over 't bestolen knipjen en 'n voldaan hart over z'n liefde tot lange Ceciel. Helaas, helaas, Wouter had gerekend buiten de knapheid en 't fatsoen van de Hallemannetjes! Den volgenden dag namelyk zochten zy hem op toen-i de school verliet. Wouter die zich gevleid had hen te zien hygen onder 't gewicht van 'n grooten zak. Wouter die zoo verlangend was te weten of Kris Kloskamp z'n kordate bestelling had volgehouden, Wouter die brandde van nieuwsgierigheid | |
[pagina 246]
| |
naar den uitslag... och, hy voelde zich bitter teleurgesteld toen-i Gus Halleman ontwaarde, die niet alleen geen zak peperment droeg, maar bovendien 'n zeer ernstig gezicht meebracht. Ook Franssie keek als de deugd.
- Wel, hoe staat de zaak? vroeg Wouter zonder 'n woord te spreken. Hy was te nieuwsgierig om niet te vragen, en te angstig om die vraag anders te uiten dan door 't geluideloos openen van z'n mond en 't vooruitsteken van zyn gelaat. - Hoor eens, Wouter, we hebben - ons bedacht... er is veel tégen.
Arme Wouter! Daar verongelukten in één schipbreuk, z'n geweten en z'n hart. Weg, droomen van zedelyke rehabilitatie, weg, gapend ‘moeder's knipje’ weg, houtborend potlood dat 'n opening klieven zou in 't hart van lange Ceciel... weg... weg... weg...alles weg!
- Je begrypt, Wouter, die peperment zou smelten... - Ja... a... a, hikte de arme jongen. - En die Kris Kloskamp, die 'r twaalf besteld heeft, weetje?... - Ja... a... a...
Of Kris ook smelten zou?
...hy gaat van-school, en zal zeker niet weerom komen na de vakantie. - Zoo... o... o? - Ja, en daarom... en ook... we hebben uitgerekend, Franssie en ik, dat er veel minder in 'n pond gaan dan we meenden, omdat de peperment tegenwoordig heel zwaar is, weetje? - Ja, voegde Fransjen er by, met hoogen ernst als iemand die in levensgevaar 'n ‘eerst’ beginsel verkondigt, ja, de peperment is heel zwaar tegenwoordig. Voel eens, maar je moet 't weeromgeven.
En hy bood Wouter 'n pepermentjen aan, dat deze heel goedmoedig woog op z'n vinger. De arme jongen gaf het trouw terug. Zwáár vond-i 't... och, hy was zoo bedrukt, en zou alles zwaar gevonden hebben op dat oogenblik. Fransje stak 't zware pepermentjen in z'n mond, en zei, al zuigende:
- Ja wezenlyk, heel zwaar...'t is engelsche, weetje? En dan is 'r nog wat... niet waar Gus? 't Fatsoen! Toe Gus, zeg jy 't maar. | |
[pagina 247]
| |
- 't Fatsoen, Wouter! riep Gus bedenkelyk. - We meenen 't fatsoen, herhaalde Fransjen, alsof -i wat ophelderde.
Wouter zag beiden beurtelings aan, en scheen begrip tekort te komen.
- Zeg jy 't maar, Gus. - Ja, Wouter, Franssie zal 't je wel zeggen. - Wouter, onze pa is in de diakenie, weetje, en-i gaat rond met 'n zakje, en by ons ‘op’ de gracht... - Ja, riep Fransje, by ons op de gracht... weetje... daar woont m'nheer Krullewinkel die 'n buiten heeft... - En 'n balkon... - 't Is maar om 't fatsoen... weetje, Wouter? En als er huisbezoek komt, dan prezenteert onze mama... - Ja, dan prezenteert ze madera... heusch, en onze tabakspot is van zilver... - Né, Franssie... maar 't is net als zilver, weetje, Wouter?
De arme jongen zei maar dat-i 't wist, hopende eindelyk te weten te komen wat-i inderdaad niet wist: het verband tusschen al die dingen en zyn vervlogen hoop. Hy stamelde:
- Ja, Gus... ja, Franssie... maar de peperment? - 't Is maar, weetje-n-om je te zeggen dat we heel erg fatsoenlyk zyn. - Ja, Gus. - En braaf. - Ja... a... a... Franssie!
Arme Wouter!
- En daar je zei dat je geen zakgeld krygt... - Ja, Wouter, en weetje, omdat onze pa zoo fatsoenlyk is... als 't winter wordt kan je 't zien, dan gaat-i rond met 'n weesjongen... - Ja, en-i schelt aan al de deuren. Nu, daarom zyn we bang dat je... - Dat je... - Die gulden... - Die gulden, weetje? - Dat je 'm niet... - Dat j e 'r niet eerlyk aankomt... dàt is het, zei Fransje, die 'n tweede pepermentjen uit z'n zak haalde en in den mond stak, tot versterking zeker na dat beslissend woord.
| |
[pagina 248]
| |
't Was er uit! Arme, arme Wouter!
- En daarom, Wouter, willen we niet met je meedoen. Maar gelyk deelen... dat is afgesproken! - Ja, gelyk deelen, riep Gus. Je begrypt... wy hebben al de moeite gehad, en daarom... ziedaar, gelyk deelen! De Hallemannetjes waren knap. Gelyk deelen: en alzoo... Wouter ontving acht stuivers.
- Weetje, zei Gus, 't is omdat onze pa diaken is. - Ja... en onze tabakspot... al is 't dan geen zilver, 't lykt precies op zilver.
Op deze waarachtige historie grondt zich myn ongeloof aan de buitengewone fatsoenlykheid van de Hallemannetjes, en ik hel over tot de meening dat dit fatsoen eigenlyk niets was dan 'n uitvindsel van Wouter's moeder, omdat ze ‘nauw behuist’ was. 't Is de vraag of zy ooit iets zoo byzonder fatsoenlyks in die kinderen zou ontdekt hebben, als ze kans had gezien Wouter met wat nut te gebruiken in 't huishouden. |
|